[Thomas Cool]
COOL (Thomas), den 12 December 1831 te 's Hage geboren, werd leerling van J.F.J. van den Berg aan de teekenakademie aldaar.
In twee jaren voltooide hij het 4 ellen lange doek, voorstellende: Chartas en de Kluizenaar Aubry bij het lijk van Ataela, den nacht voor hare begrafenis, in gepeins en gebed doorbrengende.
Het prijkte op de tentoonstellingen te 's Hage, Rotterdam, Amsterdam, Parijs (1853-1855). Van 1857-1860 schilderde hij te Parijs van de uit mevrouw Bosboom Toussaint 's novelle wel bekende schilder Jan Woutersz. Cuyk en schout Jan van Drencwaart, on hun gesprek over den godsdienst door den inquisiteur beluisterd (1857) en Aben Hamet, de laatste der Abencerages (1859) en de Francisca da Rimini (1861).
Van 1861-1865 woonde Cool te Antwerpen, en van daar zond hij de, aan Andersens novelle ontleende, Kranke jongeling, die van zijne legerstede de zonnestraaltjes opvangt voor zijn bloempot, naar de Rotterd. tentoonstelling, 1862.
Grooten lof behaalde hij op zijn in 1863 geexposeerd schilderij In zijn hoekje. Voorts schilderde hij de Boerenweelde (1868). Een verrassend kykje, Manette en Huiswaarts, die in 1865 te Amsterdam werden geexposeerd. Boerenramp (1866) was de tegenhanger van Boerenweelde op inspectie, mede van 1866, stelt een landman, die zijne bijenkorven inspekteert voor, en zijn Eerste werk, een boer die naar het weder ziet te zien.
In 1861 werd hij leeraar aan de militaire school te Breda en overleed den 29 Aug. 1870 te Dordrecht.
Zie verder Ned. Spect. 1870 H. 354 volgg.