Meer zelfstandig was de in 1860 verschenen Geschiedenis van oostelijk en noordelijk Europa gedurende het merkwaardige tijdvak van 1686-1716; opgehelderd door onuitgegeven brieven en andere oorkonden van Nederlandsche staatsmannen. Zalt-Bommel.
De handschriften van Gijsbert Cuper gaven hem aanleiding tot dit werk, gelijk ook tot het schrijven van Handschriften nagelaten door G. Cuper, in Overijss. Almanak, 7e jaarg., bl. 151-165, en Opgave en beschrijving van de handschriften nagelaten door G. Cuperus, voorafgegaan door een korte levensschets, waarvan slechts ééne aflevering verscheen.
In 1849 bezorgde hij eene Latijnsche briefwisseling tusschen Leibnitz en Cuper, (G.G. Leibnitzii et G. Cuperi epistolae mutuae ab a. 1702 usque ad 1713. Traj. ad Rhen.)
en in 1855 een stukje over de gecommitteerden te velde en G. Cuper in die betrekking, in 20e jaarg, van den Overijss. Almanak, bl. 119-150.
Eindelijk moeten wij nog een woord van Bosscha's verdiensten als Nederlandsch dichter in het midden brengen. Als zoodanig behoorde hij tot een vroeger tijdvak. Reeds in 1810 verscheen zijn Lierzang bij de inlijving van 1810.
Vervolgens gaf hij een Feestzang bij den intogt van Napoleon in Amsterdam, en Vaderlandsche zegepraal. Amst. 1815.
In 1830 volgde Aan Nederlands dappere jongelingschap bij haren zegenvierenden terugtogt uit het leger naar de onderscheidene hoogeseholen 24 Sept. 1831. Dev.
Na de invoering der grondwet 1848 was het hem behoefte den koning den dank van Nederland toe te brengen (Dank van Nederland aan Z.M. den koning in Maart 1848. Dev.)
Voorts gaf hij bij plegtige gelegenheden dichtstukken in het licht, zoo als: Dichterlijke inwijding van de gehoorzaal in het nieuwe gebouw ten dienste van het Athenaenm illustre te Deventer op 2 Oct. 1838.
Vijftigjarig jubilé van het departement Deventer der Maats. tot Nut van 't Alfemeen den 15 Nov. 1847.
Het tweede eeuwfeest van het Athenaeum illustre te Deventer, enz.
Bosscha was ridder der orde van den Ned. Leeuw en lid van verschillende geleerde genootschappen.
Zie zijn levensb. door Mr. G. Mees, in Levensberigten der Maats. van Ned. Letterk. 1871; Verslag van het verhandelde in de Algemeene Vergadering van het Prov. Utr. Genoots. van 1871, bl. 38; Huberas Biogr. Woordenb.