de betrekking van Wethouder waar. Den 12 Februarij 1858 ontving hij zijn ontslag.
Boonzajer beoefende de dichtkunst, doch het vak waaraan hij vooral zijne krachten wijdde, was de munt- en penningkunde. Reeds in 1805 begon hij te verzamelen en de catalogus zijner collectie werd na zijn dood door den hoogl. van der Chijs vervaardigd en uitgegeven. Veel dienst bewees hij aan de uitgave van het vervolg op van Loon en liet eenige handschriften dit vak betreffende na.
Bij de beoefeuing der penning- voegde hij die der oudheidkunde en had ook een kabinet van oudheden bijeengebragt, en niet alleen was hij steeds bereid anderen bijtestaan; maar in 1849 gaf hij met Jonkr. J.G.W. Merkes in het licht: Geschiedkundige aanteekeningen betreffende het slot Loevestein. Nog had hij verschillende handschriften over oudheidkundige onderwerpen zamengesteld.
In een almanak over de provinciën Zuid- en Noord-Holland, in 1845 door A.J. van der Aa uitgegeven, plaatste hij een handschrift betreffende het voormalige klooster ter Hem, buiten Schoonhoven, en een lijst der boeken, en dit klooster gedrukt. De bibliotheek der Maats. van Ned. Letterk. bezit van hem eene lijst van de uitgaven der werken van Hugo de Groot. Ook gaf hij zeer vele bijdragen (alle met de letters C.G.B. geteekend) in den Navorscher. Boonzajer was lid van verschillende letterkundige genootschappen huwde in 1813 Helena Sophia Bernardina Andres, die hem den 8 Januarij 1831 door de dood ontrukt werd. Hij overleed den 4 April 1863.
Zie zijn levensberigt, door J.H. Holwerda, achter de Hand. de Maats. v. Ned. Letterk. 1863 Huberts enz. Biog. Woordenb.