Op dezen trits van dichtstukken volgden, na een tijdruimte van 16 jaren, drie bundels tot het verhalende vak behoorende. In 1856 verschenen zijne Balladen en Romancen, waarvan hij in 1862 eene tweede uitgave bezorgde, doch ruimschoots verrijkt met andere soortgelijke stukjes, zoodat het een nieuwen bundel mag heeten, en den veranderden titel van Balladen en andere dichtstukjes ten volle rechtvaardigt. Reeds in 1852 waren zijne Dichtbloemen uit den vreemde verschenen. In 1859 sloot Bogaers zijne dichtbundels met de Gedichten, ‘eene geurige verzameling, eene terugspiegeling van wat geestigs, wat vernuftigs, wat luimigs door hem ook was geschreven.’ In 1851 bekroonde de Koninkl. Akademie van Belgie zijn overheerlijken Lierzang ter nagedachtenis van de koningin van Belgie. In 1857 verschenen: Het Metalen Kruis 27 Aug. 1856, in 1857 Tollens (bij den dood van Tollens), bij de onthulling van het standbeeld van Tollens (24 Sept. 1860), Jubelzang 1813-1863. In 1871 gaf N. Beets, Bogaers gezamelijke gedichten, zooveel mogelijk naar tijdsorde gerangschikt, in 2 dln. in het licht. Op lateren leeftijd hield hij zich bijzonder met de taalstudie bezig en verrijkte hij de Taalgids met vele bijdragen, die met anderen door prof. Brill te Rotterdam in 1872 onder den titel van Taalkundige opstellen werden in het licht gegeven.
Van Bogaers werkzaamheid op taalkundig gebied, getuigen ook zijne glasariums op dichters de XVII eeuw, a.o. op de werken van van Anna Bijns, Vondel, Bilderdijk, van welke eenige door den druk aan het publiek zijn medegedeeld.
Voorts bestaat er van zijne hand eene Verhandeling over de uiterlijke welsprekenheid, die door de Holl. Maatsch. werd bekroond.
Bogaers was een vurig beminnaar van reizen, heeft bijna geheel Europa doorkruist en overleed den 11den Augustus 1870 te Spa, eene dochter, jonkvrouwe Elize Bogaers, nalatende.
Hij was ridder van den Ned. Leeuw en lid van vele letterkundige genootschappen, o.a. van de Maats. v. Ned. Letterk., op wier verzoek F.A. Snellaert zijn leven beschreef, die voorkomt onder hare Levensb. van 1871.
Zie ook Huberts, enz., Biogr. Woordenb.; Schotel, Tollens en zijn tijd; Spectator 1870.