Biographisch woordenboek der Nederlanden. Bijvoegsel
(1878)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Carel Ludwig Blume]BLUME (Carel Ludwig), zoon van Christiaan Nicolaas Ludwig Blume, koopman te Brunswijk, en Melusine Caroline Sophie Blume, werd den 9den Junij 1796 te Drechsler, geboren. Toen Duitschlands wakkere zonen te wapen werden geroepen om het gemeenschappelijke vaderland van de vreemde overheersching te helpen bevrijden, kon niets den jeugdigen Blume weêrhouden om aan die roepstem gehoor te geven; de vertoogen van zijnen meer vooruitzienden voogd mogten niet baten; Blume offerde het grootste gedeelte van het hem overgebleven ouderlijk erfdeel op om zijne uitrusting te bekostigen en sloot zich als vrijwilliger aan bij het in den bevrijdings oorlog zoo beroemde Lützowsche jagercorps. Later begaf hij zich naar Nederland, legde het voor de betrekking van militair apotheker 2e klasse gevorderd examen af en werd den 29sten September 1814 door het geneeskundig bestuur over de Hollandsche armee tot die betrekking benoemd en den 6den April 1815 als zoodanig geplaatst bij de ambulance voor de tweede divisie der mobile armee in Belgie. Aan onzen beroemden Sebald Justinus Brugmans toegevoegd, toen deze gecommitteerd | |
[pagina 112]
| |
werd, om uit Parijs terug te halen wat derwaarts uit Nederlands natuurhistorische verzamelingen tijdens de Fransche overheersching was te zamen gebragt, kweet Blume zich uitnemend van zijn taak, zoodat Brugmans hem aanspoorde zich verder met de borst op de natuurhistorische en geneeskundige wetenschappen toe te leggen. Blume volgde dien raad en werd den 9den Julij 1817 aan de Leidsche hoogeschool tot medicinae doctor bevorderd. Den 6den Oct. 1817 ontving hij, na afgelegd examen, zijn diploma als officier van gezondheid 2e klasse bij de armee of hospitalen, en werd den 28sten dier maand bij het Leidsche hospitaal geplaatst. Den 11den Januarij 1818 eervol ontslagen met den rang van chirurgijn-majoor, werd hij den 28sten Maart daaraanvolgenden tot officier van gezondheid 2e klasse bij de troepen in Neêrlands Indië en den 28sten Mei van hetzelfde jaar tot officier van gezondheid 1e klasse benoemd. Kort na zijn aankomst te Batavia werd Blume aangesteld tot adjunct van den directeur tot de zaken van landbouw, kunsten en wetenschappen, welke laatste betrekking door den hoogleeraar Reinwardt bekleed werd. IJverig en weetgierig als hij was, onderscheidde zich Blume weldra in zijn nieuwen werkking en wist zich onmisbaar te maken. Den 1sten Julij 1826 erlangde hij, toen commissaris voor den burgerlijken geneeskundigen dienst, tot welke betrekking hij den 12den Augustus 1823 benoemd was, verlof om naar Europa te gaan. Blume had zich zijn verblijf in Indië ten nutte gemaakt om een schat van belangrijke natuurhistorische voorwerpen bijeen te brengen en zich daarvoor menig geldelijk offer getroost; al zijne beschikbare oogenblikken had hij aan het maken dezer verzamelingen, aan natuurhistorische onderzoekingen en vooral aan de studie der kruidkunde besteed. Oorspronkelijk was Blume niet zoozeer botanicus als medicus, doch hij had veel lust voor de beoefening der natuurhistorische wetenschappen in het algemeen en voor die der vergelijkende ontleedkunde in het bijzonder; later door de noodzakelijkheid gedrongen, legde hij zich met hart en ziel op de studie der kruidkunde toe. Hij had namelijk het wenschelijke betoogd om voor den geneeskundigen dienst in O.I. gebruik te maken van de inheemsche planten, in de plaats van vele van verre aangevoerde, dikwijls mindeugdzame medicamenten, die meermalen door de reis zeer geleden, ja alle geneeskracht verloren hadden. Men sloeg acht op den door hem gegeven wenk en droeg hem zelven den last op om betreffende deze aangelegenheid het noodige onderzoek in het werk te stellen en later bepaalde voorstellen te doen. Ten einde zich naar eisch van deze lastgeving te kwijten, moest | |
[pagina 113]
| |
Blume de Flora onzer O.I. bezittingen, waaromtrent in die dagen nog zoo weinig bekend was, bestudeeren. Hij deed dit met de gebrekkige hulpmiddelen die hem ten dienste stonden, op een wijze, die ons bewondering afdwingt voor zijn geestkracht, vasten wil, helderen veelomvattenden blik en zijn uitstekende talenten. Immers, toen hij naar Europa terugkeerde, was zijn naam als kruidkundige, door de uitgave van eenige belangrijke werken, reeds gevestigd. Kort na zijn aankomst in Nederland deed Blume de noodige stappen om het plan ten uitvoer te leggen tot verwezelijking waarvan hij de reis naar Europa ondernomen had de uitgave namelijk op groote schaal van een werk over den plantengroei in onze O.I. bezittingen, en weldra zagen de eerste afleveringen der Flora Javae het licht. Blume schijnt zijn voornemen om spoedig naar O.I. terug te keeren, voorloopig uit het hoofd gesteld te hebben en dat voor goed te hebben laten varen toen hij in 1829 door Koning Willem I tot directeur van 's Rijks Herbarium te Brussel, met den rang en titel van hoogleeraar, benoemd was, en hij zich den 29sten April van hetzelfde jaar met Johanna Aletta Wilhelmina Waardenburg in den echt verbond. Het Rijks Herbarium, waarvan de door Blume bijeengebragte verzamelingGa naar voetnoot(1) de voornaamste grondslag was, werd vooral door de zorg van J.B. Fischer, door Blume afwezig was, bij het uitbreken der revolutie, met groote moeite gered en later naar Leiden overgebragt. Blume wist, door zijne menigvuldige betrekkingen, in 's Rijks Herbarium vele schatten uit allerlei oorden der wereld te zamen te brengen, waardoor hij, onder de krachtige medewerking der hooge regering deze belangrijke inrigting gemaakt heeft ‘tot een sieraad van Nederland niet alleen, maar van ons geheele werelddeel waarin zij naast soortgelijke verzamelingen te Weenen, Berlijn, Parijs en Londen eene waardige plaats inneemt.’ Te Leiden en des zomers op een buiten nabij Wassenaar, wijdde Blume zich onverdeeld aan zijne kruidkundige studiën en aan de belangen der aan zijne zorgen toevertrouwde inrigting. Bij veel voorspoed was ook menige smartelijke beproeving zijn deel; bij vele eerbewijzen, die hij zoo buiten- als binnen 's lands mogt ontvangen, was ook hij, even als zoo menig ander groot man, aan de miskenning van ijverzuchtigen vijanden blootgesteld. Gedurende zijn verblijf in de O.I. had Blume veel gewerkt en tot stand gebragt, reeds toen en later, na zijne terugkomst in Europa, gewigtige diensten bewezen. | |
[pagina 114]
| |
Vele waren zijne bemoeijingen in het belang van den tuin van Buitenzorg, waarover hem het oppertoezigt was opgedragen; de cultures in het algemeen gingen hem zeer ter harte, in het bijzonder echter willen wij hier vermelden, dat de kaneelen tabakscultuur zeer veel aan hem te danken heeft gehad, dat hij zich ook bijzonder voor de vanielje en ramécultures heeft beijverd en vooral dat hij het gouvernement heeft bewogen tot het overbrengen van den kinaboom naar Java. Ook was hij de eerste, die het denkbeeld opperde en op de uitvoering herhaaldelijk ernstig aandrong. Op Java was Blume als kundig en ervaren arts hoog in aanzien, steeds wordt met dankbaarheid erkent, wat hij deed in het algemeen voor den geneeskundigen dienst in Nederl. Indië, in het bijzonder voor de vaccinatie en ter bevordering van het gebruik van in O.I. voorkomende geneesmiddelen en de geneeskundige praktijk aldaar. Door zijne kruidkundige geschriften heeft hij zich een blijvende naam verworven. Behalve eenige kleine stukken, gaf hij de volgende werken in het licht: Catalogus van eenige der merkwaardigste gewassen in 'slands Plantentuin te Buitenzorg. Tabellen en platen van de Javasche Orchidéen. Bijdragen tot de Flora van Nederladsch Indië. Enumeratio plantarum Javae, etc. Museum botanicum Lugdono-Batavum. L.B. 1849. 8o. Rumphia s. commentationes botnaicae inprimis de plantis Indiae Orientalis. Amst. 1836. 44 fol. Antwoord aan den heer W.H. de Vriese. Leid. 1850. Collection des Orchidées les plus remarquables de l'Archipel Indien et du Japon. Amst. 1858. Livr. 1 et 1. Avec pl. coloriés, een gedeelte der Flora Javae. Flora Javae et insularum adjacentium. Nova series cum imaginibus majore ex parte naturae coloribus expressae. Amsteiod. 1859. fol. Musecum Botanicum Lugduno-Batavum s. stirpium exoticarum novarum vel minus cognitarum ex vivis aut siccis brevis expositio et descriptao, L.B. 1850-57. Ib. 8 Maj. Opheldering van de inlichtingen van den Heer F. Junghuhn. Leyd. 1859. 8o. Het zijn vooral de Flora Javae en de Rumphia, welke de bewondering van geheel de beschaafde wereld hebben verwekt; de voortzetting van eerstgenoemd werk is het laatste gewrocht van zijne hand, dat hij de wetenschappelijke wereld ten beste gaf; daarvan zagen 12 afleveringen het licht, die uitsluitend zijn gewijd aan de behandeling van de merkwaardige orchideën, waaraan hij reeds vroeger zijne krachten beproefd had en tot wier kennis hij zeer belangrijke bijdragen leverde; | |
[pagina 115]
| |
de daarbij behoorende platen zijn, met eenigzins gewijzigden Fransche tekst, ook afzonderlijk, onder den titel van Choix. d'Orchideés, etc. uitgegeven. Blume heeft gedurende zijn leven veel eer genoten. De Leidsche senaat schonk hem in 1845 honoris causa den titel van Matheseos magister en Philos. Natur. doctor. Hij was commandeur en ridder van verschillende orden, met meer dan eene medaille vereerd, lid van de Konink. Academie van Wetensch. in Nederland, der Koninkl. Academie van Wetensch. te Stockholm, het Fransche Instituut, de Caesarea Leopoldino-Carolina, der Academia Naturae criuosorum, der Holl. Maats. van Wetensch. te Haarlem, der Linnean Society te Londen, der Societas Caesarca Naturae Curiosorum Mosquensis, van het Kon. Botan. Gesellschaft te Regensburg, der Societas Medico-Botanica Londinensis, der Natuurk. Vereeniging in Ned. Indië, enz. Blume overleed den 8den Febr. 1862, eene weduwe en 7 kinderen nalatende. Zijn portret vindt men voor de Flora Javae.
Zie Ned. Spect, 1862, bl. 57; Annales Acad. L.B. 1862. |
|