tot Nut van 't Algemeen, en had, als lid van het hoofdbestuur, een merkwaardig aandeel in de zamenstelling van de wet op het lager onderwijs. Slechts een enkele maal bewoog hij zich op politiek terrein, doch op zestig jarigen leeftijd gaf hij nog zijne krachten ten beste bij de oprichting eener handelschool te Amsterdam. Ook was hij een verdienstelijk dilettant op muzikaal gebied en bragt op uitnoodiging van Felix Meritis op het concert ter nagedachtenis van den ontslapen van Bree, een diep gevoeld woord van hulde aan zijn vriend, die als componist en muziek-directeur meer dan het vierde eener eeuw stond aan het hoofd der voornaamste inrichtingen van de toonkunst te Amsterdam toegewijd. Den 8sten Jan. 1857 sprak hij ter gelegenheid van het 225jarig bestaan van het Athenaeum Illustre eenige toepasselijke woorden, erlangde in 1865 zijn emeritaat, en verliet Amsterdam voor 's Gravenhage, waar zijn eenige zoon zich gevestigd had en ontsliep den 13den Junij 1870.
Hij gaf in het licht:
Theses juridicae. L.B. 1811.
Over het schrijven van de geschiedenis der Nederlanden. 's Hage 1828.
Redevoering over het hoog belang dat het Koningrijk der Nederlanden ook thans nog heeft bij eene welingerichte marine. Leeuwarden 1829.
Over de noodzakelijkheid om de studeerende jongelingschap eene grondige kennis mede te deelen van de taal enz. Deventer 1831.
Toen, nu en dan, in Overijss. Alm. Tweede jaargang, bl. 252-268.
Angerona door Aegidius Albertinus. Ald. Derde jaargang, bl. 262-273.
Redevoering ten betoog dat het geenzins de Engelschen zijn, zoo als Montesquieu zegt, maar de Nederlanders, die terzelfder tijd de drie gewichtige zaken de godsdienst, de vrijheid en den handel ten meesten maatschappelijken nutte wisten aan te wenden. 1839.
Bijdrage tot een verslag van de belangrijke werken, welke in het vak der Nederlandsche taal, gedurende het jaar 1840 zijn in het licht verschenen, in Jaarb. van het Kon. Ned. Inst. van wetensch., letterk. en schoone kunsten voor 1840. Amst. 1840.
Voorlezing over het Cluys-werck van Constantijn Huygens, in Vad. Letteroef. 1842.
Iets over vrijdom van briefport voor de leden der Tweede Kamer, in Tijdgenoot, 1843, bl. 232-238.
Heeft onze Republiek zich na den Utrechtschen vrede van 1713 ten onrechte aan de buitenlandsche politiek onttrokken? in Vad. Letteroef 1843.