lijst van grietmannen met geschiedkundige aanteekeningen., Eene voortzetting van dit werk gaf hij in 1851, toen ook hij onder den veranderden naam van burgemeester, aan het hoofd van zijn gemeentebestuur bleef in de Naamlijst van de grietmannen, die van 1816 tot 1851 hoofden van de gemeenten ten platten lande in Frieland zijn geweest. Ook had hij als tot aanvulling van zijn Naamlijst een uitvoerige Geschiedenis van het geslacht Camstra bewerkt.
In 1841 gaf hij te Leeuwarden, Wandelingen van mijnen oud-oom den opzigter door een gedeelte van de provincie Friesland, bevattende eene plaatselijke geschiedkundige beschrijving van de merkwaardigheden der grietenij Tietjerksteradeel. Uit de nagelaten papieren van een dorpspredikant, bijeenverzameld door H. van Rollema.
Op gelijke bevallige wijze gaf hij in den Friesche Volksalmanak voor 1844 eene uitvoerige beschrijving van de antieke orxma-state te Menaldum met historische herinneringen omtrent hare vroegere bewoners uit het geslacht van Camstra. Van tijd tot tijd deelde hij ook de vruchten zijner studiën mede in de Vrije Fries (Sminia was sedert de vestiging van het Friesch genootschap lid) mede. Zoo als: over het geslacht Aebinga, over den potestaat Juw Hettes Dekama, over den kapitein Haring van Harinxma, enz., alsmede in den Volks Almanak: over het geslacht Hillama, over Seerp Galama, over den raadsheer Jarich van Ookinga, over den hoveling Rienck Bockema, over Oegeklooster en Noordwolde en over verschillende personen bij afbeeldingen van de Friesche kleederdragten uit de 16e eeuw.
In de laatste jaren zijns levens hield Sminia zich bezig tot het onderzoeken van alba amicorum, die hem aanleiding gaven tot de mededeeling van een aantal historische bijzonderheden. Drie dezer belangrijke overzigten zijn opgenomen in D. VIII van de Vrije Fries, ook gaf hij een meer algemeen verslag daarvan in den Volks Almanak voor 1858.
Van Sminia was gedurende vele jaren uit den stand der edelen, lid der staten van Friesland, werd in 1848 daaruit afgevaardigd als lid van de dubbele kamer der Staten Generaal tot herziening der grondwet, ook was hij ridder der orde van den Nederl. Leeuw en curator van 's rijks athenaeum Franeker.
Hij overleed den 25sten Julij 1858 en werd te Vadkerk begraven. Zijn levensberigt door Eekhoff vindt men onder de levensberigten der Maatsch. van Ned. Letterk, 1859.
Zie ook Eekhoff, Bibl. van Leeuw.