Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Barend Frederik Tijdeman]TIJDEMAN (Barend Frederik), zoon van Meinard en Sophia Theodora Feltman de Beveren, werd den 8sten November 1784 te Utrecht geboren, ontving het onderwijs van Henricus Weijtingh te Kampen en vervolgens aan de Leidsche hoogeschool, dat van Siegenbeek, den beide Wijnperssen, van Beeck Calkoen, Rau, van der Palm, Boers, Te Water, van Voorst en van den predikant Broes. Na perempoir door de classis van Nijmegen geëxamineerd te zijn, werd hij den 2den Julij 1809 als predikant te Herveld in Gelderland bevestigd. Na een zesjarig verblijf aldaar, werd hij te Harlingen en in 1816 te Dordreeht beroepen. In 1825 begeerde hem, schoon te vergeefs, de gemeente te Leiden. Hij overleed den 21sten October 1829. Als godgeleerde had hij groote verdiensten, alle systemata waren hem bekend; zelfs doorwandelde hij, gedurende zijn verblijf te Herveld, den donkeren doolhof der wijsgeeriggodgeleerde schriften van Immanuel Swedenborg, en las wat in het latijn, fransch, engelsch en hoogduitsch voor en tegen dien zonderlingen en verschillend beoordeelden man was in het licht gegevenGa naar voetnoot1). Allengskens met geestdrift voor hem ingenomen, schroomde hij niet zijne overeenstemming met diens gevoelens, zelfs en openbare geschriften aan den dag te leggen en zich daardoor aan meer of min bescheidene tegenspraak bloot te stellen. Oorspronkelijke godgeleerde schriften heeft hij niet in 't licht gegeven, maar hij zette de werkjes van J.P. Charlier (de Algemeene kerk.-De innerlijke Avondmaalsviering, - De Christelijke wegwijzer. 's Bosch, 1822. 12o.) uit het fransch van J. Clowes (Opleiding tot waarheid en deugd. Dordr., 1829). - Over het bestaan van booze geesten. - Bevestiging van de leer der Drie-eenheid (Amst., 1826) uit het engelsch over. Ook is beoordeeling van het werk Over de bezetenen in het Nieuwe Testament (Leeuw., 1825) in Bijdr. tot de beoefen. en geschiedenis der godgel. wetens. D. XIV, St. II, bl. 211 volgg en van Brouwers berucht boekje in Magazijn van wetens. kunst en smaak bekend. Reeds in zijne jeugd had Tydeman zich met buitengewonen ijver op de oude talen toegelegd en hare onmisbaar- | |
[pagina 269]
| |
heid voor den godgeleerde, in zijne Oratio de linguarum scientia, Theologo necessaria bij zijn vertrek naar de hooge school uitgesproken, aangetoond, Zijne meer dan gewone kennis der grieksche taal bleek uit zijne nieuwe uitgaaf der Levens van den doorluchtige Grieken en Romeinen van Plutarchus, door Ev. Wassenbergh en H. Bosscha vertaald en met aanteekeningen opgehelderd. Ongemeen was zijne kennis der Oostersche talen, vooral van het Arabisch, blijkens zijn arabisch dichtstukje, waarmede hij zijn vriend Borger ter gelegenheid van diens bevordering tot doctor in de godgeleerdheid begroette en achter diens Interpr. Epistol. Pauli ad Galatas, L.B., 1807 geplaatst, en vooral zijn Specimen Philologicum exhibens conspectum Operis Ibn. Chalicani de vitis illustrium virorum. L.B., 1809. 8o. De franekersche hoogeschool erkende zijne verdiensten door hem op het tweetal tot hoogleeraar en dezelve te plaatsen in de leidsche hoogeschool door hem eershalve tot doctor in de godgeleerdheid te benoemen. Van zijne liefde voor de vaderlandsche letterkunde, strekten zijne verhandelingen in Diversa sed Una en in de maatschappij van het Nut van 't Algemeen gehouden, ten bewijze inzonderheid zijne Lofrede op Ewaldus Kist en zijne Verhandeling over den heilzamen invloed der ware medewerking tot Nut van 't Algemeen op ons zelven. Amst., 1827. Ook gaf hij met zijn broeder de hoogleeraar H.W. Tydeman sedert 1822 de Mnemosijne of Mengelingen voor wetenschap en fraaije letteren in het licht, waarin verscheidene vruchten van zijn kennis en smaak gevonden worden. Ook beoefende hij de Nederlandsche poëzij. Zijn gedichten zijn deels in andere boekwerken verspreid, deels afzenderlijk in het licht gegeven. Zoo als zijne Gezangen voor de leerlingen der Departementale school bij de opentlijke prijsverdeeling te Dordrecht en bij gelegenheid der 50ste verjaring van het bestaan van het genootschap Pictura te Dordrecht. Na zijn dood sprak zijn ambtgenoot Veltman eene redevoering uit ter zijner nagedachtenis en gaf O.W. Stronck een latijnsch carmen Ad collegas de morte carisscimi collegae B.F. Tydeman.
Zie Redevoering ter nagedachtenis van B.F. Tijdeman, voorgedragen in de openb. vergad. v.h. genootschap Diversa sed Una, 16 Maart 1830, door J.G. Veltman; Handel. d. jaarl. vergad. v.d. Maatsch. d. Nederl. letterk., 1830; Schotel, Kerk. Dordr., D. II, bl. 725; Leven van J.C. Schotel, bl. 26, 27; van der Aa, N.B.A.C. Wb.; Glasius, Godgel. Nederl.; Konst- en Letterb. 1829. D. II, bl. 273, 1831, 1; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Bouman, Gesch. d. Geld. Hoogesch., D. II., bl. 542; van Doorninck, Anon. en Pseud. N. 3694. |
|