Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 18
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
was slechts 9 jaren oud, toen zijn vader hem mede naar zee nam. Deze, in den vermaarden slag van Gibraltar; over een fregat het bevel voerende, geraakte kort daarna op de kust van Guînea slaags met een roover, waarbij hij eerst in de kajuit gekwetst en daarna door midden geschoten werd. Zijn zoon, toen 11 jaren oud, hierbij tegenwoordig, riep schreijende het volk toe: ‘Zult gij mijns vaders dood niet wreken!’ Na het nemen van zijns vaders schip, moest hij den roover ruim 2 jaren dienen, toen hij een middel vond om te ontkomen. Sedert klom de jonge Tromp van de laagste diensten op, werd in 1622 luitenant op een oorlogschip, ontving, na verloop van twee jaren, van prins Maurits het bevel over een fregat van 40 stuk, en gaf sedert overal proeven van zijne dapperheid. Piet Hein getuigde vele kloekmoedige kapiteinen gehad, doch in dezelve altijd eenigen misslag gevonden te hebben, maar niet in Tromp, in wien hij alle hoedanigheden, die in een zeevaarder vereischt werden, aantrof. Toen deze admiraal zich in 1629 op zijn schip, als het best bezeilde, begeven had en naast zijn zijde gesneuveld was, werd ook hem kort daarna zijn schip ontnomen, hetgeen Tromp zoo diep trof dat hij de zee verliet. In 1637 werd hem dit verlies rijkelijk vergoed, daar Frederik Hendrik hem tot luitenant-admiraal van Holland aanstelde, in welken post hij sedert de grootste blijken van kloekmoedigheid en dapperheid aan den dag legde. In 1639 veroverde hij twee spaansche schepen, tot eene tegen de Nederlanden uitgeruste vloot behoorende en joeg de overige naar binnen, waarvoor hij met een gouden keten beschonken en tevens kort daarna door den franschen vorst Lodewijk XIV tot ridder van de orde van St. Michael verheven werd. In Herfstmaand van hetzelfde jaar ontmoette hij de spaansche vloot, die sedert uit de Corunna in zee was gestoken bij Beziers. Zij bestond uit 33 groote spaansche galjoenen en 34 zware oorlogschepen, te zamen 25,000 man aan boord hebbende, en waarover de spaansche admiraal Don Antonio d'Oquendo het bevel voerde. De vloot van Tromp was slechts 12 schepen sterk, maar hield, in weerwil van 's vijands groote overmagt, met hem schutgevaarte, tot dat zij door nog 17 schepen versterkt werd, wanneer zij de Spanjaarden noodzaakte om met groote schade en achterlating van een groot galjoen, en nog een ander schip, die beide naar het vaderland werden opgezonden, te Duins binnen te loopen; doch de Hollandsche vlootvoogd bezette hier den vijand, met oogmerk, om hem op de reede ingesloten te houden, of, zoo hij ontkwam, slag te leveren. Onder dat alles gaf de koning blijken van zijn Spaansch gezindheid; maar de staten in aanmerking nemende, hoeveel er hun aangelegen was, dat den vijand het gedurig overvoeren | |
[pagina 223]
| |
naar Duinkerken belet werd, waarin de Engelsche hem begunstigden, en daartoe hem zelfs schepen verhuurden, gaven den luitenant-admiraal bevel, den vijand, zonder plaats of persoon, te ontzien (want de Engelschen hadden, tusschen de Spaansche en Staatsche vloot 15 schepen gelegd, en Tromp door hunnen admiraal doen aanzeggen, dat hij zich op de kusten van Groot-Brittannie van vijandelijkheden had te onthouden), aan te tasten. Tromp, wiens vloot, door nieuwe versterking, tot 70 schepen was aangegroeid, besloot den 21sten October tot den aanval; terwijl de admiraal Witte Cornelisz. de Witte last ontving om de Engelsche vloot in het oog te houden. In het eerst kwam het tot geenen algemeenen zeeslag, wijl d'Oquendo bemerkende, dat het den onzen ernst was, de meeste zijner schepen naar de kust liet loopen, waarop vele verbrijzelden. Tromp en de viceadmiraal Jan Evertszoon zonden nu ettelijke branders op het vreeselijk gevaarte van den portugeeschen vlootvoogd af, dat met een verschrikkelijk geweld in de lucht sprong, en waarvan naauwelijks 100 van 1500 man het leven reddeden, waarna een gedeelte der vijandelijke vloot, onder bedekking van een zwaren mist, van Duins naar Dover week, door Tromp echter in wanorde gebragt werd; doch, onder begunstiging van den nacht, terug keerde en met den admiraal d'Oquendo behouden te Duinkerken aankwam. De volgende krijgsbedrijven van onzen held waren niet minder roemrijk. Behalve dat hij in 1650, langs de vlaamsche kusten eenige vijandelijke koopvaardij- en 3 koninklijke schepen, die hun tot geleide dienden, naar huis liet zeilen, moest hij nog in 1652, onder de regering van Cromwel, de Engelschen ter zee bevechten. Tromp verkreeg het opperbevel over 150 schepen, welke de staat besloten had in zee te brengen, waarvan hij met 42 van Scheveningen tot tusschen Duinkerken en Nieuwpoort zeilde; terwijl de Engelsche admiraal R. Blake over 50 het bevel voerde. Beide vloten ontmoetten elkander eerlang, en het kwam den 29sten van Mei tot een hevig gevecht, dat alleen door den invallenden nacht geëindigd werd, en waarbij 's lands vloot sleehts één schip verloor en een ander zwaar beschadigd werd. Kort daarop ontving Tromp last om de Engelsche vloot aan te tasten en alle mogelijke afbreuk te doen. Hij nam in Julij 1652 twee Engelsche visschers, doch Blake maakte zich naderhand meester van een groot getal haringbuizen en 13 schepen. Zoodra Tromp hiervan berigt had ontvangen, maakte hij zich gereed Blake aan te tasten, doch werd door een zwaren storm overvallen, waarbij meer dan de helft der vloot van hem afdwaalde en verscheidene schepen zonken. Na het onweêr zocht hij de Engelschen te | |
[pagina 224]
| |
vergeefs op en keerde met zijne zwaar beschadigde schepen naar 's lands havens terug. Hier zag hij spoedig dat de hekken verhangen waren. Zijne ontmoeting met Blake en het ongeluk door den storm waren oorzaak dat hij bij vele leden der vergadering in ongunst geraakt was; zelfs hielden sommigen hem verdacht dat hij uit neiging voor het huis van Oranje den staat in een oorlog met Engeland had trachten te wikkelen. Althans men vond goed 's lands vloot, onder bevel van Michiel de Ruyter, in zee te brengen. Weldra werd hij echter wederom in zijn eer hersteld. Nadat 's lands vloot tot tweemaal met die van den vijand slaags geweest, en men het geraden oordeelde de zee te ruimen, verkreeg hij op nieuw het opperbevel en Jan Evertszoon, de Witte, de Ruyter en Pieter Floriszoon zouden onder hem gebieden; doch de Witte bleef door ziekte aan land en de Ruyter verkreeg het bevel over zijn smaldeel. Tromp stak nu met de geheele vloot, omtrent 70 gehuurde en ten oorlog uitgeruste schepen, in zee, waarbij zich bijna 300 koopvaarders voegde, die hij tot bij de kaap Lezard en Engelands-einde moest geleiden. Den 10den December ontdekte hij de Engelsche vloot onder Blake tusschen Dover en Faliton; het gevecht was hevig, doch Blake moest naar de Theems wijken en Tromp hield zee. In den aanvang van 1653 vertrok Tromp weder met 63 schepen naar het eiland Rhee, om van daar 150 koopvaarders af te halen en anderen derwaarts te geleiden. Op zijne terugreis ontmoette hij de Engelsche vloot onder Blake, omtrent 70 oorlogschepen sterk, omstreeks Portland, liet 10 of 12 bij de koopvaarders en ging met de overige op den vijand los. Het gevecht was hevig en duurde 3 dagen, waarbij de staatschen 9 en de vijand 6 oorlogschepen verloren. Na dezen merkwaardigen slag, waarbij velen buitengewone dapperheid aan den dag gelegd hadden, werd het opperbevel wederom aan Tromp toevertrouwd. Nadat hij 200 koopvaardijschepen, zonder er een te verliezen, naar Spanje en Frankrijk geleid en in het einde van Bloeimaand 1655 op de Hollandsche kust bij Texel 17 oorlogschepen ontvangen had, zocht Tromp de Engelsche vloot, onder generaal G. Monk en den admiraal R. Deane, op, en onmoette haar den 12den Junij op de hoogte van Nieuwpoort. Zij bestond uit 95 of 100 zeilen, en was wel voorzien van volk en geschut; de Hollandsche uit 98 oorlogschepen van een ligter soort en drie branders. Men vocht van weêrszijde met groote hevigheid, doch de Engelschen verloren hunnen admiraal en moesten wijken. Den volgenden dag werd de strijd hervat en werden er verscheidene schepen zwaar | |
[pagina 225]
| |
beschadigd. Ofschoon het er met de staatsche vloot slecht uitzag, streed men s' anderen daags tot de duisternis de strijdenden scheidde. Den daarop volgenden dag was er zulk een gebrek aan krijgsbehoeften, dat Tromp het geraden oordeelde zich binnen de gronden van Wielingen te begeven, waar hij versterking ontving. Zes weken later stak hij weder met 80 of 90 schepen in zee, ontmoette den vijand den 8sten Augustus op de hoogte van Katwijk. De Ruyter en de vice-admiraal Jan Evertszoon geraakten het eerst in gevecht, doch Tromp snelde ter hulpe en de vijand behaalde weinig voordeel. Den volgenden dag kon, wegens den sterken wind, de strijd niet hervat worden, doch de vice-admiraal de Witte kreeg hier door gelegenheid zich met zijne vloot bij die van Tromp te kunnen voegen, die, nu 106 zeilen sterk, het dadelijk tegen de Engelschen wendde. Den 10den Augustus 1653 geraakte hij voor de Maas op de hoogte van Scheveningen met den vijand slaags, sloeg door zijne vloot heen, en wendde er terstond weder in; doch op dit oogenblik werd hij, met een musket kogel, door de linker borst, in het hart getroffen en viel dood neder. Het gevecht ging intusschen zijnen gang en eindigde niet voor 's namiddags. Men schreef zich aan weêrszijden de overwinning toe, schoon de Engelschen erkenden dat zij die daar behaald hadden. Het lijk van Tromp werd met ongemeene staatsie in de oude kerk te Delft begraven, waar de staat een marmeren graftombe voor hem deed stichten.
Zie Levens. der doorl. zeeh., m. portr.; Lev. v.N.M. en V., D. III, bl. 66; Korte memorie van het remarkabele, dat voorgevallen en gepasseerd is in het leven van M.H. Tromp van 1626-1653 in Kron. v.h. Hist. Gen., Jg. 5, bl. 253; Overwinning van M.H.T. voor Duinkerken in 1639. Ald. 6 Jg., bl. 247; M.H.T. bereidt zich ten strijde tegen de Duinkerkers met het schip Amelia voor Mardycq, 18 Julij 1642. Ald. Jg. 5, bl. 358; Onnitgegeven stukken betreffende M.H.T. in Visschers Tijds, D. I, bl. 70; Brandt, Lev. v. de Ruyter (Reg.); J.O. de Jonge, Lev. van Evertzen; Dezelfde, Gesch. v. Neerl. Zeewezen, D. I, bl. 195, 328, 380-383, 507-519; D. II, bl. 34-39, 46-50, 67-77, 83-152, 113-120, 166, 175, 180-190, 195, 335; Lev. v.C. Tromp, passim; Holl. Merc.; Wagenaar; Cerisier; Bilderdijk; Arends; Collot d'Eecury, Holl. roem, (Reg.); Schotel, Avondst.; Aitzema, Zaken van staat en oorlog (Reg.); Commelin, Leven en bedrijf van F. Hendrik; J.A. Oostkamp, Het leven en de daden van M.H. Tromp en Jacob Wassenaar van Obdam. Deventer 1825, portr.; Schotel, Heldend. der Ned. ter zee; Geslacht Tromp in Nav. 1868, bl. 28, 79; Aanteekeningen betreffende het geslacht van den Tromp of Tromp in Rotterd. Geneal., 1, 56; vader van M.H.T. in Nav., D. VIII, bl. 361; Woonhuis van M.H.T. Ald. D. VI, bl. 233; D. VII, bl. 29; De eer van M.H.T. gehandhaafd. Ald. D. VII, bl. 127; Lofdichten op M.H.T. in Bloemkrans van versch, gedichten, bl. 57, 407; Nav., D. VI, bl. 370, 392; D. VII, bl. 59, 137, 174, 179, 286; D. VIII, bl. 18, 136; D. IX, bl. 9, 178; Nerei Vatic. de clade Duynk. classis van Hofferus; Soet, Ged. | |
[pagina 226]
| |
bl. 193; D. Questiers, Uitvaart v.d. Doorl. zeeheld M.H.T. in Klioos Kraam, D. II, bl. 264; op de afbeelding van T. door Vondel en Vos. Ald. bl. 301, 304; Biographical Memoir of M.H.T. in D. XXXVII van The Naval Chronicle. London 1817; Chaufepie, Biogr. Univ.; Biogr. génér. mod.; Basnage, Hist. der Provinces Unies; Baur, Conv. Lex.; Hoogstraten; Kok; Nieuwenhuis; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr.; Muller, Cat. v. Pamfl. D. II, bl. 68, 69. |
|