delijke ambtsbetrekkingen bekleedende. Hij koos in 1787 partij in den burgertwist en bragt uit dien hoofde zijne woonplaats van Tricht over naar Tilburg, alwaar hij pachter werd van de gemeene middelen. Hij was daar zeer bevriend met Pieter Vreede en komt ten jare 1795 naast dezen voor als provisioneel representant van het volk van Brabant en als lid van 't comité van algemeen welzijn, voorligting (sic) en organisatie. Op 7 September 1795 vinden wij hem aan het hoofd van dat comité. Later (28 Sept. en 29 Dec. 1795) fungeerde hij als secretaris onder het praesidium van Vreede. In 1796 was hij geen lid der provinciale vergadering; maar werd hij van deelneming beschuldigd aan de bewegingen te Tilburg bij de verkiezing van een lid voor de nationale vergadering (27 Jan. 1796), wat echter, na veel omslag, met een gunstig advies van het Hof van Brabant, 30 Nov. 1796, is afgeloopen. Sedert werd hij, naar het schijnt in 1798, tot lid van het Departementiaal bestuur van Bataafsch Brabant (van de Dommel) verkozen, hetgeen hem voor eenen korten tijd naar 's Hertogenbosch deed verhuizen. Zijne gematigdheid maakte hem voor die betrekking, in dien tijd, minder geschikt en weldra was hij weêr naar Tilburg teruggekeerd.
Hij huwde Anna Albertina van Nieuwenhoven uit Rotterdam, en toen deze in 1788 overleden was, met Jacoba Arnolda Tusselman, dochter van Jacobus Arnoldus Tusselman, secretaris te Loon op Zand, die in Mei 1807 overleed. Hij stierf in September 1826 op Beekestein bij Velzen.
Zie Resol. v.d. Prov. Represent. t.h. volke v. Bat. Braband, fol 95, 102, 111, 113, 115, 148, 205, 554, 1037; Mr. J.v Hall, Levensb. v.C.A.d. Tex.