sloeg hij het aanbod van curatoren te Leiden, om aldaar de plaats van Kemper te vervullen, af, doch het lidmaatschap der Tweede Kamer van de Staten-Generaal aanvaardde hij in 1842, terwijl hij tevens zijne betrekking als hoogleernar, zoo goed mogelijk, bleef waarnemen. De koning benoemde hem in 1847 tot staatsraad in buitengewonen dienst, waarop hij zich weldra aan de Staten-Generaal ontbrak, waarbij hij echter in 1848 nog eenmaal als lid der dubbelde kamer optrad, om zich later weder geheel aan het Athenaeum en de wetenschap te wijden. Hij had op 9 October 1845 in eene plegtige feestrede zijn 25jarige verbindtenis aan het Athenaeum herdacht. Zijn onderwerp de iis quae proximis hisce viginti quinque annis in jurisprudentia tractanda tradendaque praesertim in patria nostra nova acciderunt, gaf hem de natuurlijke aanleiding van hetgeen hij zelf daarin gedaan had te spreken. De veelzijdigheid en schier voorbeeldelooze werkzaamheid van den man van smaak en kennis had hem reeds in 1822 tot lid doen benoemen der IVde klasse van het koninklijk Nederlandsch Instituut. Sedert 17 December 1824 verving hij Kemper als lid der derde klasse, waarvan hij sedert 1827 het secretariaat bekleedde. Behalve van het Instituut was hij lid van vele binnen- en buitenlandsche genootschappen en ridder van de orde van den Nederl. leeuw en van de orde van den Verlosser, hem in 1848 door den koning van Griekenland toegekend. Hij huwde in 1822 Clasine Petronella Bondt, en verloor haar in 1848 door den dood, waarna hij zich in een tweeden echt begaf met mevrouw de weduwe van Walree, geboren Weerts. Hij zelf bezweek den 9den April 1854.
Den Tex begon in 1825 met Mr. van Hall in het licht te geven Bijdragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving, sedert als Jaarboeken voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving en Nieuwe Bijdragen tot R. en W., onafgebroken vervolgd.
Karseboom gaf in Letterbode 1854, No. 21 en 22 een lijst der verschillende stukken door hem in dat tijdschrift geplaatst. Ook nam hij deel aan de Aanmerkingen op het ontwerp van het Wetboek van strafvordering in 1829 met Mr. J.J. Uytwerf Sterling en Mr. F.A. van Hall.
Op 1 Jan. 1833 gaf hij een vlugschrift Over de geschillen tusschen Nederland en België betrekkelijk de riviersvaart; in 1847 twee voorlezingen Over de graanwetten en graanhandel.
Eindelijk behoort nog tot de lijst door van den Tex gedrukte stukken zijne Allocutio ad illustris Athenaeae Amsteladamensis studiosos e castris feliciter reduces, gehouden op 11 Oct. 1831 eene Bibliographie des Pays-Bas Septentrionaux in de Revue etrang. de législ. van Foelix III, 674 sqq. en 869 sqq., benevens een vertoog über den heutigen Zustand