Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Tweede stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Simon Brand van Someren]SOMEREN (Simon Brand van), zoon van Cornelus van Someren Brand, schepen te Gorcum, werd aldaar geboren, studeerde te Utrecht, en bekleedde achtereenvolgends het predikambt bij de Hervormde gemeenten te Vueren en Dalen, Maasland, Maassluis, Zutphen en Dordrecht, in welke laatste stad hij den 27 Junij 1797 beroepen werd, en den 8 Februarij 1800 overleed. Hij was een welsprekend prediker, en uitstekend godgeleerde. Reeds als student gaf hij van zijne oudheidkundige kennis, oordeel en scherpzinnigheid eene proeve in zijne Dissertatio moralis de legibus divinis posilivis, universalibus, die hij den 9 Junij 1774 onder Meinard Tijdeman verdedigde en aan zijn vader en beide ooms, Simon en Adraan, opdroegGa naar voetnoot1). De schrijvers der Nederl. Bibl. hebben een verslag er van gegeven en roemden ze zeer. Ook was hij beoefenaar der vaderlandsche taal- en letterkunde, | |
[pagina 839]
| |
waarin hij als student zich reeds zóó onderscheidde, dat hem het lidmaatschap van Dulces ante omnia Musae werd opgedragen. A.J. de la Faille, geb. Brand, Abr. Blussé en W. van der Jagt vervaardigden gedichten op zijn overlijden. Zijne afbeeldingen, door P.H. Revelman geteekend, door A. Zurcher gegraveerd en met een vierregelig gedicht van R. de Grient Daux ziet het licht, ook bestaat het in silhout.
Zie Brans Kerk. Reg, bl. 2; Nederl. Blibl., D. III. St. I. bl. 391, 394; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 702, Glasius, Godgel. Nederl.; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. v. portr. |
|