[Joan Carel Smissaert]
SMISSAERT (Joan Carel), zoon van Joan Carel Smissaert, heer van Niel, bij Antwerpen, en van Constantia Reijnst, dochter van den tweeden gouverneurgeneraal van Ned. Indië, Gerrit Reijnst, werd den 17 November 1639 te Antwerpen geboren. Zijn lofwaardig gedrag gedurende het verblijf der Franschen te Utrecht, in 1672, baande hem den weg tot de aanzienlijkste ambten en bedieningen in het gewest zijner inwoning. Reeds in 1674 werd hij voor ziju leven aangesteld tot schuot of hoofdofficier der stad Rhenen, eene bijzondere onderscheiding wegens het gezag dat aan het schoutambt van Rhenen boven dat van andere steden verbonden was en dat zelfs den burgemeester aan den schout ondergeschikt maakte. De ridderschap van Utrecht gaf hem in 1681 een treffend blijk van vertrouwen door hem, bij dispensatie en ‘zonder consequentie’ tot haren gecommitteerde ter generaliteits-rekenkamer te benoemen. Ook was hij kanunik ter Dom te Utrecht. Hoezeer de stadhouder Willem III zijne verdiensten erkende, blijkt uit zijne aanstelling tot lid van het Ed. Mo. Collegie uitmakende het eerste lid van staat der provincie Utrecht. Daar het schoutambt hiermede onvereenigbaar was, legde hij dit neder en werd onmiddelijk opgevolgd door zijnen oudsten zoon Mr. Balthasar Smissaert, bewindhebber der West-Ind. Compagnie, raad ter admiraliteit van Friesland. De geschiedenis getuigt dat hij ook in zijnen nieuwen werkkring den lof van groote bekwaamheid wegdroeg en zich door eene schrandere leiding der staatsaangelegenheden beroemd maakte. Hij behoorde dan ook tot hen die het reglement op de provinciale regering van de maand April 1674 vervallen en vernietigd verklaarden. Hij eindigde zijn werkzaam leven als extraordinaris raadsheer in het hof van justitie der provincie Utrecht, waartoe hij in 1704 benoemd was. Op den 6 Januarij 1708 stiert hij te Utrecht en werd in
de Domkerk aldaar met zijn wapen in 4 kwartiren begraven. Zijne echtgenoote Constantia Coymans, geb. 20 Jan. 1651 met wie hij op den 8 Januarij 1675 te Zuilen getrouwd was, schonk hem 7 kinderen en overleed te Rhenen 6 Jan. 1724. Een zijner zonen volgt.
Zie Scheltema, Staatk. Nederl., D. II. p. 322; Groot Utrechtsch placcaatboek; D. I. p. 213 en D. II p. 1051; W.A. Bachiene, Vaderl. Geogr., p. 1070; Tegenw. staat, D. XXII. p. 74; Strick van Linschoten, Gedenkschriften, D. I. p. 318.