taal- en letterkundige, met de Grieksche en Latijnsche, de gewone nieuwere talen zelfs met het Spaansch, Italiaansch, Deensch en aanverwante talen bekend. Tot in vergevorderden leeftijd las hij het boek Job, de profetien van Jesaias en andere gedeelten van het O.T. in het Hebreeuwsch. S. was ridder van den Nederl. leeuw, secretaris van het prov. Utr. genoots., lid der 1ste en 3de klasse van het kon. Nederl. inst., voorzittend lid der commissie tot het vinden der lengte op zee, het verbeteren der zeekaarten enz., der Maatsch. van Nederl. letterk. enz.
Hij huwde in 1809 Margaretha Antonia Heemskerk, en overleed te Utrecht den 20sten Maart 1845 als rustend hoogleeraar.
Hij schreef: Over de ruimte in P. van Hemert's Magaz. voor de krit. wijsbeg., D. II. bl. 275 volgg.
Proeve om de werking der twee grondkrachten, door de zwaartekrachten door den vorm der ligchamen aan te toonen. Ald. D. III. bl. 102 volgg. D. IV. bl. 108 volgg.
Wat mag men van de uitgestrektheid der wereld enz. in Natuurk. verhand. v.h. Bataafsch genoots. der wetenschap, te Haarlem. D. II. St. I.
Redevoering over de menigte van vaste starren aan den Hemel geplaatst, en de besluiten, welke wij hieruit kunnen trekken opzigtelijk de uitgestrektheid van het Heelal.
Redevoering over het verhevene. Beide geplaatst in Alg. Vad. Letteroef. voor 1810 Mengelw. bl. 129 volg. en bl. 133 volg.
Orat. de majoribus cet. in Suppl. Ann. Acad. Rheno-Traj. in 1835-1816.
De nostra cognitione animi, comparata cum cognitione rerum corporearum in Ann. Acad. Rheno-Traj. 1823-1824.
Over den aard der zielkunde en de werking der terugroepende verbeeldingskracht. Zalt Bommel 1828. 8o.
Over de prikkelbaarheid in Werk. d. 1ste Cl. v.h. kon. Ned. inst. Amst. 1835.
De menschelijke kennis eene teekenskunde, in Fakkel, 10e jaarg. bl. 129 volg.
Bijdragen tot de beschouwing van de waarheid der menschelijke kennis (1832-1835).
Elementa Matheseos purae. Ultraj. 1831-1834. 2 t.
Verhandeling over de meetkundige bepalingen. Amst. 1835. 2e dr. 1840. Hevig werd S. over dit geschrift aangevallen door den hoogl. J. de Gelder. Hij verdedigde zich daarop in zijn bovengemeld geschrift.
Bijdrage tot de beschouwing van de waarheid en berigten en verhandelingen over de zeevaartkunde. Amst. 1837.
Nieuwe volgorde dezer berigten en verhandelingen. Ald. 1840.
Zie Bouman, Oratio bij het neêrleggen v.h. rectoraat, Utr. 1845, bl. 49-66; G.J. Mulder, Onze leermeester J.F.L. Schrö-