Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk
(1874)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 485]
| |
de Latijnsche school aldaar doorloopen te hebben, vertrokken zijne ouders naar de O. Indiën, doch bleef Schrant bij zijn oom te Leiden, waar de hoogleeraar W.L. Mahne, bij privaat les het onderwijs in de oude talen met hem voortzette, totdat hij den 9 Mei 1840 als student aan de Leidsche Hoogeschool werd ingeschreven, met plan zich aan de geneeskunde te wijden. In September of October 1844 werd hij door de medische faculteit magna cum laude tot candidaat bevorderd, legde in Mei 1846 zijn doctoraal examen af, en werd den 17 November daaraanvolgenden tot Medicinae doctor bevorderd, na verdediging eener Dissertatio, continens Specimen Physiologiae pathologicae de Mechanismo congestionis et de inflammationis notione (L.B. 1846). Op zijne promotie in de medische wetenschap volgde den 28sten Junij 1847 die in de obstretrie, en den 19den Julij 1848, die in de chirurgie, beide als naar gewoonte op theses. Onmiddelijk na zijne promotie begaf zich Schrant, ter verdere aanleering en uitoefening van de praktijk naar het buiten-gasthuis te Amsterdam, als eerste adsistent geneeskundige, waarbij hij, na ook in de verlos- en heelkunde het doctoraat bekomen te hebben, op den 6 Dec. 1848 uit een door HH. regenten voorgedragen drietal door den raad der stad met algemeene stemmen tot tweeden geneesheer aangesteld werd. Hij beoefende er, behalve de gewone praktijk, vooral de pathologische anatomie, auscultatie, histologie, en nam deel in de drie eerste jaren aan de psychiatrische praktijk over 189 krankzinnigen onder de leiding van Prof. Voorhelm Schneevoogt. Te midden zijner dagelijksche bezigheden nam Schrant ijverig deel aan onderscheidene wetenschappelijke ondernemingen en inrigtingen, en was in 1848 medeoprigter van de Amsterdamsche afdeeling der Nederl. maats. ter bevordering der geneeskunde, en nam deel aan het bestuur der vereeniging. In 1850 rigtte hij met Dr. Tilanus de vereeniging voor pathologische anatomie op. Hij was gedurende drie achtereenvolgende jaren voorzitter van dat genootschap. Van zijne talrijke op de veertiendaagsche vergaderingen gehoudene voordragten bevinden zich de verslagen in het Nederlandsche Weekblad voor geneeskunde. In 1852 was hij secretaris van het genootschap tot bevordering van genees- en heelkunde te Amsterdam, en arbeidde aan de reorganisatie van dit genootschap, welke door zijne vereeniging met dat der pathologische anatomie tot stand kwam. Na zes jaren aan het Amsterdamsche buiten-gasthuis verbonden te zijn, maakte Schrant zich in 1853 uit die betrekking los, en vestigde zich als gewoon doctor te Leiden, en mogt zich binnen zeer korten tijd in een uitgebreide praktijk verheugen. Van 1857 tot 1862 gaf hij, op uitnoodiging van den hoogleeraar Pruys van der Hoeven, aan het academisch | |
[pagina 486]
| |
ziekenhuis aldaar collegie over de physische diagnostiek aan het ziekbed, en in het laatstgemelde jaar werd hij in diens plaats tot hoogleeraar in de medische faculteit aan de hoogeschool benoemd. Den 17 October hield hij zijne intree-rede Over de empirische ontwikkeling van het ziekte begrip, doch reeds den 18 Maart 1864 overleed hij. Hij werd plegtig teraardebesteld en op zijn graf door zijn bijzondere vrienden een gedenkteeken opgerigt, dat den 27 Oct. v.d.j. plegtig door Dr. C. ter Laag, geneesheer te Leiden werd ingewijd. Schrant was lid van vele genees- en letterkundige genootschappen o.a. ook van de maats. v. Ned. Letterk. Hij huwde den 1 Julij 1856 Joanna Helene Francisca Gabrielle van der Monde, die hem twee kinderen, beide zoontjes, schonk. Hij schreef: Het Mikroskoop in de praktische geneeskunde (in den vorm eener beoordeeling van P. Harting, Het Mikroskoop enz. Handboek voor Natuur- en Geneeskundigen, Utrecht 1848 2 dr.) In Gids voor 1849 D. I bl. 504-517. Iets over de vrijwillige genezing van den kanker met pl. in Nederl. Lancet 1849, bl. 225-248. Drie waarnemingen van Darmbeknelling. Proeven gedaan met de Syringine, een nieuw koortsmiddel. Aankondigingen van de Geschriften van W. Berlin, F.W. Beneke, J.L. Dusseau en G. Gluge in Geneesk. Courant 1850. No. 12, 27, 44, 49. Aetiologie en semiotiek van den versterkten tweeden toon der Arteria pulmonalis in Bijblad, bl. 17-24. Ontleedkundige studien over de aderlijke Bloedvaten in den gezonden toestand, m. pl. in Tijds. d. Maats. tot bevordering der Geneeskunst. D. I. Afl. 2 bl. 125-162. Beschouwingen over de onderkenning en de pathologie der acute Tuberculosis. Ald. bl. 339-367. Over den oorsprong van het Colloïd, beschouwd in verband met dien van het slijm en van de Synovia. Ald. D. III bl. 3-45 (in het Hgd. vert. door Weber, in het Arch. f. physiol. Heilk. XI). De Colloïd metamorphose der cel. Ald. bl. 253-256. Over Anaemie en Hydrops door verminderd eiwitgehalte van het bloed, in Nederl. Weekblad voor Geneesk. 1851. bl. 16. Lijkverstijving. bl. 77. Iets over Sarcoma. bl. 150. Spiervezelen van het Darmkanaal. bl. 151, 235. Gezwellen binnen het Strottenhoofd. bl. 256 en v. Waarnemingen over Diabetes millitus enz. bl. 279-283. Waarde der verschillende geneesmiddelen tegen den kanker. bl. 323. | |
[pagina 487]
| |
Is de kanker bij sommige dieren eene gemakkelijk te genezen ziekte. bl. 395. Roode kristallen in het bloed. bl. 405, 406. Over de vorming van het Bindweefsel. 3 St. 464, 465; 487, 488; 511-513. Spoelwormen als oorzaak van den dood der verstikking. Ald. 1852. bl. 6, 7. Arcus senilis of Gerontoxon. bl. 107, 108. Arveolaire gelei- of colloïd-gezwellen, Colloïd-kanker. bl. 146-148. Haren-, tanden en huidbevattende kysten. bl. 116, 117. De uitsluiting tusschen Tuberculosis en Emphysema. bl. 121-125. Bijdrage tot de Statistiek der kankers. bl. 191, 192, 275, 410. Oorsprong der bloedligchaampjes bij den mensch. bl. 254, 255. Bijdrage tot de kennis van de oorzaken en van de gevolgen van hardnekkige stoelverstopping. bl. 425-429. Oorzaken van de Amblyopie en Amaurosis. bl. 522-524. Over het involutie-proces van den Akephalokystenzak 1853. bl. 99-103. De Colloïdgroep. bl. 424, 425, 434-437. Waarneming van een aangeboren en Middelrifsbreuk bij een vijftienjarigen jongen. bl. 113-117, 123-128. Pneumathaemie. bl. 264-266. Welk begrip moet men aan het woord Tuberkel hechten. bl. 465-470, 497-503, 509-513. Het vraagstuk van den kanker vóór de Académie de Médicine te Parijs 1855. bl. 111-115, 121-125, 131-135, 141-145. Aankondigingen en Recensien. Beschouwingen over de Colloïdgroep in Ned. Tijds. voor Geneesk. 1857. bl. 81-87. Cellen met verdikte wanden in het dierlijk ligchaam. bl. 347. Stippelkanalen in de ulvliesjes. bl. 348. Over kraakbeencellen. bl. 348. De groei van den kanker teruggebragt tot eene weelderige ontwikkeling der Bindweefsel-ligchaampjes. bl. 661. en v. Elastieke Vezels. bl. 672. Stippelkanalen in dierlijke cellen. bl. 672. Eenige opmerkingen aangaande het Tympanitische geluid. 1858. bl. 500-502, 661, 564. Over Auenbruggers en Cersons Percussie-stellingen 1860. bl. 132-134. Over de volheid van het geluid. bl. 529-533. De Gehoormeter of Acuometer. 1861. bl. 508. Over de helderheid van het Geluid in verband beschouwd met het Tympanitische. bl. 657-661. De Consonanceleer van Skoda besproken, 1862. bl. 481-488. | |
[pagina 488]
| |
Over ziektebegrip, Diagnostiek en Terminologie, 1863. bl. 293-298. (Tegen een paar opstellen van dr. C. Gobée en dr. P.L. de Boer, ald. bl. 161-165, 209-211). Nog iets over het begrip van leven en van ziekte. bl. 529-534. (Insgelijks tegen Prof. W. Koster en dr. de Boer, ald. bl. 337-340 en 378-380. Eerstgenoemde rigtte daarop nog Een laatst woord aan Prof. Schrant ald. bl. 630, 631, waarop deze niet heeft geantwoord.
Zie Leven van Schrant, door dr. J.T. Bergman in Levensberigten der Afgestorv. medeleden der Maats. v. Ned. Letterk. 1864. |
|