Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 17. Eerste stuk

[Gerlacus of Gerloff Scheltinga]

SCHELTINGA (Gerlacus of Gerloff), broeder van den vorige, in den aanvang van 1708 te Leeuwarden geboren, werd in 1724 student te Franeker, waar hij de lessen van Hemsterhuis, Wesseling, Heineccius, Voorda en Wieling bijwoonde. Onder den laatsten verdedigde hij in 1728 het eerste deel eener dissertatio de emancipationibus.

Hierop vertrok hij naar Leiden, waar hij de collegien, zoo van anderen, als van Schulting bezocht.

In Friesland weergekeerd, verdedigde hij den 3 Junij 1731 het andere deel zijner dissertatio de emancipationibus, en verkreeg daarop de waardigheid van doctor in de beide regten. Nog had hij de akademie niet verlaten, toen hij tot hoogleeraar in de regten te Deventer werd beroepen. In 1738 verwisselde hij deze standplaats met Leiden, waar hij tweemaal de rectorale waardigheid bekleedde en den 9 Februarij 1765 overleed. David Ruhnkenius noemde hem een uitstekend man, evenzeer in de Grieksche en Latijnsche talen als in de regtsgeleerdheid bedreven. Over de regtsgeleerde verdiensten van G. Scheltinga schreef Mr. U.A. Evertz, lid van den Hoogen Raad, in 1859 een opstel in een tijdschrift geplaatst. Hij is door L. Springer in steendruk uitgegeven.

Hij gaf in het licht:

Dissertationes duae de Emancipationibus. Fran. 1730, 1731. 4^o. ook in Tom. II. Jurisprudentiae antiquae, door Dan. Fellenberg (Bernae 1761) uitgegeven.

Oratio de summa edicti praetoris in Romana republica utilitate. Daventriae 1732. 4^o.

Oratio pro Jurisprudentiâ et Jurisconsultis. L.B. 1738. 4^o.

[p. 282]

Oratio de proprio Magistratus munere, ad locum Ciceronis I de officiis, 34. L.B. 1746. 4^o.

Oratio de Jure Civili Romano, Jurisconsulto non sufficiente quidem, sed tamen necessario. L.B. 1761. 4^o.

Emendationes et interpretationes ad Commentarios Thalelaei aliorumque Jurisconsultorum Graecorum in Titulos D. et Cod. de Postulando sive de Advocatis et de Praetoribus et Defensoribus in T. III. et T. V. Thesauri Meermanniani.

Zie Saxe, Onom. liter., T. VIII. p. 4 sq.; te Water, de rebus acad. Lugduno-Bat., p. 217 sq.; Scheltinga, de Edicti praetorii utilitate p. 27 en Pro jurisprud. p. 3; Praefatio ad Thalelaei commentarios in Thesauro novo Meermanni, T. III. init. notae p. 1, 28, 36; G. de Wal, de claris Frisiae Jurec., p. 365 seqq.; Struvii Biblioth. Jur. C. 7 § 26 p. 181; J. Cannegieter, ad Utpiani Fragm. Tit. 10, § 1; Haubold, Instit. Liter., p. 202; Stosch, das neue gelehrte Europa, T. XIV. p. 418; Hugo, Geschichte des Römischen Rechts seit Justinian, § 373, p. 422; Bibliothèque des sciences et des arts, T. XXIII. § I. p. 267; Siegenbeek, Gesch. d. Leidsche Hoogeschool, D. II. bl. 193; Kobus en de Rivecourt.