[Jean Baptiste, Jonkheer de Salis]
SALIS (Jean Baptiste, Jonkheer de), zoon van den voorgaande, geboren ter reede van Batavia, aan boord van het compagnieschip de Meerenberg, 1784; begon zijne carrière als aspirant der Marine op de vloot van prins Willem V bij het eiland Whigt. Tot 1815 bekleede hij onderscheidene posten zoo militair als civiel, en vertrok in 1816 naar Java. De Gouverneur-generaal, baron van der Capellen, die hem van vroegere dagen kende, ontving hem te Batavia met veel onderscheiding, en droeg hem al dadelijk betrekkingen van vertrouwen op. Als inspecteur en adjunct directeur der houtbosschen bewees hij onder den directeur baron Lawick van Pabst, vele en gewigtige diensten. Gedurende den Javaschen oorlog van 1825-1830, was hij meermalen werkdadig te velde. Hij eindigde zijnen loopbaan in 1838 als resident van Rembang, na alvorens de voormalige residentie Banjoewangie te hebben beheerd. Een hartstogtlijk en onverschrokken jager zijnde, verwierf hij zich bij de Inlanders den bijnaam van Toewan Matjan (Tijger man Heer), daar hij niet zelden de Kampongs of Dorps bewoonders, die hem hunne ongelukken kwamen mededeelen, en wee roepende over de hun door dit moorddier ontroofde kinderen en vee, van deze lastige naburen verloste. Hoogst beschaafd en talentvol, telde hij vele vrienden zoo onder de Europeanen als onder Inlandsche bevolking. Hij was in 1830 benoemd tot ridder der orde van de Nederlandsche Leeuw.