zaken, het volle vertrouwen van dien zoo uitstekenden landvoogd. Ongetwijfeld zou hij onder diens voortdurend bestuur, spoedig tot de hoogste staats ambten opgeklommen zijn. De verovering van Java door de Engelschen verhinderde zulks, en eerst na het herstelde gezag der Nederlanden in de Oost vond hij weder gelegenheid zijne bijzondere bekwaamheden aan den dag te leggen. Reeds in 1817 vinden wij hem als resident van Soerabaya, en kort daarna als zoodanig aan de hoven van Soerakarta en Djocjokarta. Vroeger, gedurende de expeditie van den maarschalk Daendels tegen Djocjokarta, welke hij bijwoonde, met den geest van het hof aldaar ten volle bekend, waarschuwde hij het opperbestuur meermalen tegen den tweespalt, die in de Kratons der Javasche vorsten heerschte, en wees op de verbittering der Inlandsche grooten, ontstaan uit de losbandigheid die zich de Europeanen in de Vorstenlanden veroorloofden, en ook voornamelijk tegen den land verhuur aan zoogenaamde industriele ondernemers en pachters. Om een evenwigt daar te stellen tegen het zedenbederf der hovelingen, op het oogenblik van het overlijden van den sultan van Djocjokarta, werden, op zijne aanbeveling, in 1822 de inlandsche vorsten Mangkoe Boemien Diepo Negoro, beide ooms van den onmondigen vorst, tot voogden en rijksbestuurders benoemd. Dat hij de bekwaamste mannen van het rijk tot die gewigtige betrekkingen had weten te kiezen, kan de oorlog in de jaren 1825-1830 getuigen; toen de laatstgenoemde miskend, getergd, en tot het uitterste gedreven door de geldelijke opofferingen die van de Javasche hoven en bevolking geëischt wierden, eindelijk de oorlogs vaan tegen het Nederlands gezag opstak, en zich gedurende 5 jaren tegen onze niet onaanzienlijke magt en meerdere kennis van strijden wist staande te houden. Bij het uitbreeken van dien oorlog was de Salis in Nederland met verlof, en keerde hij eerst in 1826 naar Java terug. Spoedig na
zijne aankomst tot resident van Kadoe waar ook de opstand woedde, benoemd, zag hij zich genoodzaakt, wegens verschil van opinie in de te nemen maatregelen ten aanzien van den oorlog, om zijn ontslag aan te bieden en op nieuw naar Nederland te vertrekken. Koning Willem I zond hem aldra terug als raad van Nederlandsch-Indie. Onder het bestuur van den Gouverneur-generaal van den Bosch, bewees hij nog gewigtige diensten, doch hij bezweek in 1834 aan de gevolgen van rhumatisme en verval van krachten. Hij behoorde wat zijne bekwaamheden en kennis van Indische zaken betreft, genoemd te worden onder de uitstekendste mannen van zijnen tijd. Te zeer doordrongen van den stelregel dat het ambtenaren niet past ongeroepen - over zaken te schrijven het oppergezag, onder hetwelk zij dienden of gediend hebben, betreffende; bestaan er van hem voor het publiek geene brochuren noch boekwer-