hij haar verwisselde met die van officier bij dezelfde regtbank. De nieuwe regterlijke organisatie van 1838 bezorgde hem een veel hoogere plaats in de magistratuur. Te Zutphen gehuwd, en een gedeelte van den zomer, nabij Laren op het landelijk goed het Ross doorbrengende, heeft hij toen, naar zijn eigen verklaring, de gelukkigste jaren zijns levens doorgebragt, ijverig in iedere betrekking, praktyk en studiën gelukkig vereenigende, en werd als ingezeten te Zutphen door oud en jong, en in alle standen geëerd en gezien. Vice-president van het collegie van regenten der gevangenis, president der afdeeling Tot Nut van 't Algemeen, curator der Latijnsche school, ouderling en later kerkvoogd bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente, en telkens lid van verschillende commissiën van onderscheidenen aard, wijdde hij, in dien bloeitijd van zijn leven, tijd en krachten aan de algemeene zaak. Doch wijder werd al ras de kring zijner bemoeijingen.
Namens de ridderschap van Gelderland in 1829 gekozen tot lid der Provinciale Staten, had hij ook dáár weldra zulk een goeden dunk van kennis en ervaring gewekt, dat deze vergadering, toenmaals als kiescollegie voor de Landsvertegenwoordiging fungerende, hem in October 1833, en dus op 35jarigen leeftijd, benoemde tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en weldra nam hij in 's lands vertegenwoordiging eene eervolle plaats in. De grenzen voor dit artikel bestemd, gedoogen niet, dat wij zulks bevestigen en verwijzen liever de lezer naar zijne biographie door mr. H.J. van der Heim. Krachtig werkte hij mede tot de belastingwet op de bezittingen en de leening van 127 millioen.
Zulks had ten gevolge, dat hij, gevoelende dat zijne herkiezing niet zonder heeten strijd zou volgen, bij zijne aftreding verzocht niet meer in aanmerking te komen. De koning riep hem echter weldra wederom op in een ander gedeelte der vertegenwoordiging, en in 1844 werd van Rappard tot lid der Eerste Kamer benoemd. Ondertusschen was hij in 1838, naauwelijks 40 jaren oud, eensklaps van officier der regtbank te Zutphen tot president van het Hof van Gelderland benoemd. Kort na zijne benoeming tot lid der Eerste Kamer, noodigde de koning hem uit zich met eene ministeriële portefeuille te belasten, hij had te kiezen tusschen die van Binnenlandsche Zaken en Justitie; doch hij verzocht den koning buiten aanmerking te blijven Ook toen hem in 1846 nogmaals het ministerie van binnenlandsche zaken werd aangeboden, weigerde hij evenzoo de aanvaarding. Doch toen hij en de baron van Doorn tot Westcapelle in 1847 Willem II overtuigd hadden van de noodzakelijkheid der grondwet-herziening, nam hij, na de aftreding van van Hall (1847), het ministerie van finantiën aan. Slechts twee en een halve maand was Rappard, als minister, werkzaam. Hij keerde tot het amb-