tot kapitein bij het 4de bataillon veld-artillerie, werd hij den 21sten September 1823 overgeplaatst bij het 6de bataillon artillerie der nationale militie, den 5den Januarij 1830 bij het 5de bataillon, den 10den October 1830 bij het bataillon vrijwillige artilleristen en den 21sten Februarij 1833 bevorderd tot majoor bij het 1ste bataillon veld-artillerie. Hij werd aangesteld tot luitenant-kolonel bij het 2de regiment artillerie den 22sten Maart 1841, en tot kolonel bij het 1ste regement van dat wapen den 21sten December 1843. Den 8sten Septen 1852 werd hij benoemd tot generaal-majoor en gouverneur van de Koninklijke Militaire Akademie voor de zee- en landmagt te Breda, welke waardigheid hij tot het laatst zijns levens, den 9den Februarij 1855, mogt bekleeden. Onder zijne veldtogten behooren hoofdzakelijk de affaires van Culm, Leipzig en Hanau in 1813; de veldtogt in Frankrijk, bij de affaires van Viton sur Barne, Bar sur Aube en St. Dezier. Bij gelegenheid van den opstand in België was hij in garnizoen te Luik, aan den Helder, op de citadel van Antwerpen enz. Hij was versierd met de Militaire Willemsorde, de orde van den Nederlandschen Leeuw, de kommandeurs-orde van de Eikenkroon, de medaille van de Antwerpsche Citadel en het Metalen Kruis. Hij liet na bij zijne echtgenoote P.E. Huguenin, zoons en dochters.
Zie Alg. Hand. van 12 Febr. 1853.