[Ewout Prins]
PRINS (Ewout), burger van Rotterdam, grootvader van Adriaen Prins, burgemeester dier stad, die ‘met zijn koopmanschap van haering en vis op Antwerpen varende, sagh daer eenigen om de religie ter doodt brengen, met sulk een schrik en afgrijsingh, dat hij, t'huis komende, daer van sprak met zijne medeburgeren, als van een' wreedtheit, die in zijn oog onmenschelijk was.’ Het voeren van zulk een taal, maakte hem zoo verdacht van ketterij, dat hij zich voor eenige geestelijken moest ‘instellen, om op zijn geloof ondervraeght en ondersocht te worden.’ De pastoor Hubert Duifhuis, die bij dit onderzoek tegenwoordig was, hield zich langen tijd stil, tot dat Prins, met de zaak verlegen, op alle vragen naar zijn geloof slechts antwoordde: De kreuple sey tegen den blinden, die wel doet sal wel vinden.
Eindelijk stond Duifhuis op, legde hem de hand op 't hoofd en zeide: Wel soon, gae soo voort, dat geloof is goedt, houdt u daer bij en doet 'er na. Voorts wist hij met behendigheid het zoo te schikken, dat het onderzoek gestaakt en de beschuldigde zuiver verklaard werd.
Zie Brandt, Hist. de Ref., D. I, bl. 613, 614.