Men nam zijn ontslag aan en zond hem vervolgens verlof naar Nederland terug te keeren. Sedert werd hij, in weerwil van het misnoegen van sommigen, niet buiten bewind gehouden, bekleedde den aanzienlijken post van eersten voorstellenden raad en rekenmeester van de grafelijkheids domeinen, en had daarenboven, als gewoonlijk afgevaardigde, zitting in de vergadering der Algemeene Staten. In 1646 werd hij gemagtigd tot den Munsterschen vredehandel, en had merkelijk aandeel in het bewerken van den vrede met Spanje, tot groot ongenoegen der Fransche gemagtigden, die de onderhandelingen zochten te rekken, en hem beschuldigden, dat hij zich, door een geschenk van honderd duizend kroonen, tot het haastig sluiten van een verdrag met den koning van Spanje had laten overhalen.
In 1649 werd hij naar Engeland gezonden, om, ware het mogelijk, den dood van Karel I te voorkomen, doch te vergeefs. Zijne verrigtingen in deze werden later door Karel I, bij opene acte, ten behoeve van zijn zoon afgegeven, bevestigd. Toen Cats in 1651 zijn ontslag bekwam als raadpensionaris, werd Pauw op nieuw gekozen. Hij liet zich tot het aannemen niet bewegen, dan na het bedingen van eenige voorwaarden, die blijken gaven dat hij het jaar 1618 niet vergeten was. Het verwekte opmerking dat de zoon van den ergsten vijand van Oldenbarneveld zich zocht te hoeden voor de strikken waarin deze gevallen was. Zijn laatste buitenlandsche zending was in 1652 naar Engeland, ten einde de vredebreuk te voorkomen. De ongelukkige uitslag bragt hem in haat van het gemeen, zoo zelfs, dat men zijn huis in den Haag en het slot te Heemstede met plundering dreigde. De Staten van Holland behoedden hem tegen deze geduchte ramp, door het doen eener afkondiging, bij welke zij hem van den aangewreven blaam zuiverden en hem in hunne bijzondere bescherming namen. Hij overleefde deze gebeurtenis niet lang, hij overleed den 21sten Febr. 1653 in den ouderdom van 68 jaren.
Wicquefort getuigt van hem, dat hij een man van beleid en oordeel was, doch zekere boerschheid over zich had, die hem tot handelingen met vreemde Staatsdienaars niet zeer geschikt maakte.
Het is bekend, dat toen de Palamedes van Joost van Vondel in het licht verscheen, velen wilden dat deze voor het schrijven van dit werk geregtelijk zou vervolgd worden. Pauw was een van deze, en raadde den procureur-generaal aan hem in 's Hage in regten te betrekken. Ook sprak hij hierover met den schepen Andries Bicker, die hem echter moedig weerstond en deze woorden toevoegde: ‘als men onze burgers naar den Haag zal voeren, wat hebben we dan hier te doen?’