[Carel Christiaan Paehlig]
PAEHLIG (Carel Christiaan) werd 9 October 1754 te Almana in het graafschap Lippe, waar zijn vader Johannes Ernestus Paehlig predikant was, geboren. Zijne moeder, die hij in het tweede jaar zijns levens verloor, heette Amalia Richmeyer. Zes jaren bereikt hebbende, stierf ook zijn vader, en plaatsten zijn voogden hem op het gymnasium te Detmold. Rijp voor de hoogere studiën, werd hij 6 Sept. 1768 student te Groningen. Bij zijne philosophische studiën voegde hij in de eerste jaren de beoefening der godgeleerdheid. Zoodra hij echter besloten had zich aan de regtsstudie te wijden, werd hij een leerling en vriend van van der Marck, op wiens raad hij voor den katheder te Lingen, die hem nog als student werd aangeboden, bedankte. Den 5 Julij 1774 werd hij met den hoogsten lof, na het verdedigen eener dissertatie de Poena Conatus (Gron. 1774) tot J.U.D. bevorderd, en als advocaat bij de Hooge Justitiekamer van Stad en Lande ingeschreven. Kort daarna tot regter te Slochteren (1775) en vervolgens (1778) tot Secretaris bij het geregt van Wedde en Westerwolde aangesteld. Tijdens zijn veeljarig verblijf aldaar werd hij, voornamelijk in 't Oldambt, als het orakel beschouwd. Na den dood van Cannegieter benoemden hem curatoren der Groninger Hoogeschool tot zijn plaatsvervanger en den 19 Dec. 1804 hield hij een Inaug. oratio de stùdio jurisprudentiae, ad civitatis rationes et praesent. temporis usum accommodandi (Gron. 1806). Den 19 Sept. 1814 overleed hij aan eene beroerte. Zijne tweede echtgenoote Sibema Johanna Haykens, was in 1854 nog in leven. Behalve de genoemde geschriften gaf hij nog eene verdediging zijner inaugurele oratio (Gron. 1809) tegen de recensie en den Schouwburg van In- en Uitlandsche Letter- en Huishoudk. 1807 D. 1 bl. 12-19.
Zijne belangrijke eigenhandige dictaten, onderscheidene lijvige foliauten uitmakende, berusten op de Bibliotheek te Groningen.
Zie het Programma Inaugurale; Levensschets van wijlen den hoogl. C.Ch.P. in Alm. der Acad. v. Gron. 1815. 1815 bl. 60-71; Konst en Letterb. 1815. D. I, bl. 169-172; Gratama, Regtsgel. Magazijn, bl. 241, Sandbrink, de Advocat Juribus p. 134. Nieuwenhuis, Woordenb. Aanh. Kobus en de Rivecourt; Muntinghe, Acta Secul. Gedenkb. der Hoogeschool te Groningen bl. 111, 112.