1631 geboren. Zijn vader bestemde hem voor den koophandel en zond hem naar Holland, waar hij te Haarlem, Leijden en Amsterdam zich op dit vak toelegde. Hij had echter zooveel begeerte tot de studie, dat hij van de lessen der Hoogleeraren, op de plaats waar hij zich bevond, gebruik maakte, tot dat zijn vader hem verlof gaf zich er geheel aan te wijden. In 1650 begaf hij zich naar Leijden, waar hij het onderwijs van Salmasius, Heynsius en Boxhornius genoot. Hier maakte hij zulke vorderingen dat hij reeds op een-en-twintigjarigen leeftijd eene goede editie van Minutius Felix kon bezorgen. Van Leijden ging hij naar Utrecht, waar hij in de regtsgeleerdheid studeerde, die hij vervolgens te Leijden vervolgde tot dat hij in 1654 aldaar den graad van doctor verwierf. Nu deed hij een wetenschappelijke reis door Engeland en Frankrijk en wenschte ook Italie te bezoeken; doch daar er de pest heerschte, kecrde hij te Genove naar Frankrijk en vervolgens in 1657 naar Holland terug. Hier hield hij zich zoo te Utrecht, Leijden als 's Hage met letterkundigen arbeid bezig, o.a. met de uitgave der Institutiones van Cajus. Men beschuldigt hem dat hij zoo voor zijn Minutius Felix als voor Cajus van den arbeid van anderen gebruik zou gemaakt hebben en dat de noten van Oesel op den laatste uit den commentarius van Hier. Aleander op Cajus, in 1600 te Venetie gedrukt, zouden getrokken zijn. In 1667 werd Oesel hoogleeraar in de regten te Groningen, en bekleedde dit ambt tot den 20 Junij 1686, toen hij in den ouderdom van 55 jaren stierf. Hij was nimmer gehuwd geweest. Zijn lijk werd in de akademiekerk begraven. J. Mensinga hield eene lijkrede op hem.
Hij schreef en gaf in het licht:
M. Minutii Felicis Octavius, cum integris omnium notis ac commentariis, novaque recensione Jacobi Ouzeli, cujus et accedunt animadversiones. Accedit praeterea liber Julii Firmici Materni V.C. de errore profanarum religionum L.B. 1652 4, 1672 8.
Disputatio inauguralis, de Obligatione, L.B. 1654 4.
Caiï, antiquissimi Jurisconsulti, Institutionum fragmenta, cum notis perpetuis. Accedit insuper Aniani Epitome L.B. 1658 8.
I.A. Gellii Noctes attioae, cum Antonii Thysii, Ouzeli et variorum Commentariius L.B. 1666 8, Jac. Gronovius heeft dien Commentarius streng beoordeeld en teregt berispt.
Thesaurns selectorum Numismatum antiquorum à Julio Caesare ad constantinum magnum cum singulorum succincta descriptione et accurata enarratione. Amsterdam 1677. 4.
‘Les planches de cet ouvrage (schrijft Niceron) sont les mêmes que celles qui avoient servi en l'ouvrage Flamand de Joachim Oudaan (Roomsche Mogendheid Amst. 1671 4.) ‘Les