Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 13
(1868)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 382]
| |
een dapper ridder, een der hoofden der Hoekschen en nam deel aan de meeste ondernemingen tegen de Kabeljaauwschen. Na den ondergang zijner partij en den dood van Frans van Brederode, werd hij begrepen in de acte van amnestie van 1 Jan. 1517. Hij trad met twee zijner broeders en verscheidene bloedverwanten in het verbond van Nyeveld, waarvan zijn broeder Hendrik het hoofd was, tegen David van Bourgondië, bisschop van Utrecht, die de regten, privelegien en vrijheden, door de stad Utrecht onder zijn voorgangers genoten, had geschonden. In 1483 streed hij onder zijn broeder Hendrik, toen deze zich van Utrecht meester maakte, en hielp in Julij van hetzelfde jaar met zijn oom, den burggraaf van Montfoort, die stad, toen zij door de Hollanders belegerd werd, die hij verdreef. Toen bisschop David in 1483, ten gevolge eener overeenkomst, wederom den zetel van het bisdom had beklommen, werd hij met zijne broeders Steven en Gerrit en zijne bloedverwanten Dirk en Steven van Zuylen van Haar gevangen genomen en eerst na het betalen van een zwaar losgeld ontslagen. Hij vorderde bij een brief, gedagteekend den 24 October 1514, van de stad Leyden hem binnen 14 dagen te betalen de gelden, die zij, nadat zij door zijn broeder Hendrik was ingenomen, bij een acte van 1481 beloofd had, aan dezen ter hand te stellen, met bedreiging van, zoo zij er niet aan voldeed, die som gewapenderhand in te vorderen. De stad antwoordde, dat zij zich onderwierp aan de beslissing van Maximiliaan, ruwaard van Holland, Jan van Nyevelt schreef den 6 December 1514, op bevel van den hertog van Gelderland, aan de staten van Utrecht, de oogenblikkelijke in vrijheidstelling, zonder rantsoen van de gevangenen op den Rijswaart gemaakt, en den 26 derzelfde maand betaling van de achterstallige penningen, wegens zijne dienst, als monstermeester. In October 1516 werd hij met Willem van Rossem door den hertog ter regeling van belangrijke zaken naar de staten van Utrecht gezonden. Den 6 Maart 1517 zegelde hij, namens de staten van Utrecht een brief, die Frans I, koning van Frankrijk berigtte, dat de staten toestonden in het verdrag met Karel V te worden opgenomen, behoudens hunne privilegiën, onafhankelijkheid en de uitvoering der vorige verdragen. Hij stierf, zonder wettige descendenten. Zijn 16 kwartieren vindt men bij Gaillard.
Zie Matthaeus, de Jure gladii, p. 390; Gailliard, p. 22 suiv.; Hubner, Geslacht-reg. octaf. 419, 423; Voet v O. Beschr. van Cuylenb, bl 146 volgg; Brouerius van Nidek, Kab. v. Nederl en Kleefsche Oudh. D. IV. bl 49; van Moeris, Ned. Vorsten, D. I. bl. 168; van Leeuwen, Bat ill. bl. 916 volgg.; Alkemade, Botterd. Hendend. bl. 32, 321, 329, 323; Gouthoe-Chron. bl. 521-536; Le Petit, Chron. Holl. T. I. p. 526-568, Oude Holl Chron. div. XXXI. bl. 421-437, 467; Kok. Vad. | |
[pagina 383]
| |
Woordenb. D. II. bl. 75; Halma, Tonn. d. Nederl. bl. 217; Elsevier, schuldvordering van Johan van Zuylen van Nyevelt, in Kron. v.h. Utr. Gen. 1857 391-397; van Asch van Wijck, Archief. 5 kap. Utr. en Kron. Utr. Gen. jaarg. 1847, bl. 174 volgg. 1848 bl. 260. |
|