den, komt zijn naam niet meer voor. In 1568 werd hij met verscheiden Alkmaarsche burgers, waaronder Guilliaume van Trier, door Alva uit deze landen gebannen. Waarschijnlijk keerde hij in 1572 te Alkmaar terug, waar hij in 1573 huwde met Marijtje Hanna Paling. Reeds in het vorige jaar was hij door Sonoy tot gouverneur van Alkmaar (luitenant der stede Alkmaar) aangesteld, en den 16 Julij 1573 (toen hij bruidegom was) werd Alkmaar door des prinsen troepen bezet, en bij die gelegenheid door hen, die tegen het bezetten waren, in 't been geschoten, zoodat hij altijd daarvan mank ging.
In 1575 werd hij door Sonoy geplaatst in den zoogenoemden raad van beroerte, in Noord-Holland, waarin hij zich echter minder wreed dan de overige raden schijnt gedragen te hebben. Dat Mostaert in 't bijzonder vriendschap met Joost Huegesloot, schout van Hoorn, gehouden heeft, blijkt uit zijn testament, dat hij, in December 1576 ten huize van dien schout passeerde. Volgens Wagenaar, verliet Mostaert die regtbank, vermits hij tot ontvanger der geestelijke goederen in 't Noorderkwartier werd aangesteld; deze gevolgtrekking rust waarschijnlijk op het gezag van Hooft; doch uit de praemissen van de commissie door Leycester aan Mostaert gegeven, schijnt het dat toen eerst de administratie der geestelijke goederen onder één rentmeester is gebragt geworden, en er te voren verscheiden rentmeesters van dezelve geweesr zijn. Misschien was Mostaert een van die laatste geweest; doch dan is het opmerkelijk, dat hij in 1586 op hetzelfde tractement, dat hij voorheen genoten had, is aangesteld geworden.
In 1586 werd hij notaris, en twee jaren later zond Sonoy, wiens vriend en vertrouweling hij was, hem naar Engeland, om bijstand te vragen tegen het leger des prinsen Maurits, die hem, die den eed aan Leycester getrouw bleek, in Medemblik belegerd had. Zijn sterfjaar is onbekend, doch bekend dat hij een zoon heeft nagelaten en ééne dochter, door hem Barbara genoemd, naar zijne eigene moeder. Zij huwde Jacob Coren, raadsheer in den hoogen raad van Holland en West-Friesland en schrijver van Observationes et Consilia, 1633.
Het portret van Willem Mostaert en zijn huisvrouw, berustten omstreeks 1820 bij den raadsheer J. Schonck te 's Gravenhage.
Zie Marcus, Sententien van Alva, bl. 118; Eikelenberg en Boomkamp, Beschrijv. v. Alkmaar, bl. 179, 210; Hooft, Nederl. Historien, bl. 422; Wagenaar, Vad. Hist., D. VII. bl. 59. D. VIII. bl, 275, Mr. Bodel Nyenhuis, in Zuid- en Noord-Holl. Volks-Alm. voor 1845, bl. 166 volgg.; Schotel, Kerkel. Dordr., D. I. bl. 112.