daar Herwerden ligt, verschanschte er zich, wederstond er den vijand, die 2000 man derwaarts gezonden had, en noodzaakte hem met zwaar verlies te wijken, waarna de admirant, een weinig lager post vattende, even boven Rossum de schans St. Andries stichtte.
In het volgende jaar viel hij in den slag van Nieuwpoort, van zijn paard geworpen zijnde, de onzen in handen. Daags na den slag zei Maurits tegen hem op een maaltijd, waaraan hij genoodigd was, ‘dat hij nu gelegenheid hebben zou om Holland te zien, waarnaar hij reeds meer dan vier jaren verlangd had.’
Gedurende zijn gevangenschap deed hij opening tot vrede en werd 19 Mei 1602 tegen al de gevangenen van dezen staat in Indie, Spanje, Portugal en de Nederlanden uitgewisseld en losgelaten. Wij ontmoeten hem voor het laatst bij 't beleg van Grave, van plan een groot deel volk te brengen, dat Maurits hem verhinderde, waarop hij met stillen trom naar Venlo week, en naar Spanje terugkeerde, waar hij door den Koning en de grooten met weinig gunst werd ontvangen.
Van Wijn vond in zomermaand 1797, bij gelegenheid dat hij het slot Persijn, een uur van den Haag, waar de admirant eenigen tijd gezeten had, bezocht, zijn afbeelding ‘dragende een ronden grijzen baard met knevels en een prachtig met goud ingelegd harnas, waarover een roode écharpe met gouden koortjes en takjes van de rechte naar de linksche zijde afhangt, staande in den rand, dat dit gedaan was in het vijf en vijftigste jaar zijnes ouderdoms, het tweede zijner gevangenis, en na de geboorte des Heilands, 1601.’ Hij is op onderscheidene wijzen afgebeeld.
Terwijl hij op het huis Persijn bewaard werd, nam hij in gezelschap van Maurits, zijn broeder en meerdere Duitsche edelen, de Franschen ambassadeur Buzanval, de keizerlijke en andere gezanten, deel aan de bekende reis van Scheveningen naar Petten, langs het strand, met den zeilwagen door Simon Stevin vervaardigd. Hugo Grotius, die dezen togt bijwoonde heeft hem in Latijnsche verzen bezongen. Hij stierf in Spanje 1 Maart 1623.
Zie Bor, Ned. Hist. B. XXXII. bl. 122 (151), B. XXXV. bl. 48 (482), 54, 55 (491) 56 (492), 68 (508, 509), B. XXXVI. bl. 15, 16 (533, 535), 26 (536), 31-33 (553-555), B. XXYVII. bl. 34 (656), 53-58 (668-674), Spaausche en Arrogaansche spieghel, 1599; Grotii, Hist. Lib. VII. p. 328, 329, 351; Lib. VIII. p. 359, 361 van Meteren, Ned. Hist. B. XX. f. 385, vers 387, 388, 389; B. XXI. f. 403 vers; B. XXIV. f. 452, 453. 454, 455. Reyd, Ned. Hist. B. XVI. bl. 365, 366, 374, 375, 379, 386, 371; B. XVIII. bl. 445; Wagenaar, Vad. Hist. D. VIII. bl. 427; D. IX. bl. 15, 25, 26, 34, 39, 45, 46, 49, 50, 84, 86, 118, 119; van Wijn, Bijv. en Nalez. op Wagenaar, D. IX. bl. 19, 21, 22, 44; Nalez. D. I. bl. 314; H. de Groot, Verg. de Gemeenebesten door Meerman, D. I. bl. 129, 130, 131, 356, 357, D. II. bl. 200, 203, D. III. bl. 229; Dez. Poëm. p. 157, 264, 266, 269, 076; Bosscha, Neerl. Heldend. te land, D. L. bl. 337-340, 355; Chr. v.h. Hist.