Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 478]
| |
onder de smalle gemeente. Hij bemoeide zich met de heerschende geschillen, en werd niet altijd ongehoord uit 's Hage weggezonden. Hiervan strekt zijn geschrift ten bewijze, waarin hij, gesterkt met zes zijner medeburgers, verklaarde ‘van 't ongenoegen der Rotterdammers over 't verwijten van 't besluit der vroedschap, omtrent het begeerde verkoopen der ampten van tijd tot tijd kennis te hebben gegeven aan zijne hoogheid en aan deszelfs ministers, als mede onder anderen zich vervoegd te hebben bij den baron van Grovestius, ('s prinsen opperstalmeester) die hem gewezen had aan den heere de Back, geheimschrijver van zijne hoogheid, aan wien zij hunne vrees voor oproer hadden te kennen gegeven.’ Zijne staatsbemoeijingen bepaalden zich niet bij Rotterdam en 's Hage. Nu en dan deed hij ook een keer naar Amsterdam, waar hij, volgens sommigen, mede de hand zou gehad hebben aan het verspreiden van zekere oproerige briefjes, hoewel anderen dit voor twijfelachtig houden. Meer geloof vindt het bij eenigen, dat het opstel of ontwerp van de bestaande drie artikelen, sedert het Request van Raap genoemd, door van der Meer uit Rotterdam naar Amsterdam zou zijn overgebragt. Na het bedaren der opschuddingen, keerde van der Meer nevens zijns gelijken, tot het dagelijksch bedrijf terug, en werd zijn naam bij de rustige en welgezinde burgerij doorgaans met minachting genoemd.
Zie Wagenaar, Vad. Hist. D. XX. bl. 134, 135, 138, 272; Beroerd Nederl. D. III. bl. 70; Kok, Vad. Woordenb. o.h.w.; Nederl. Jaarb. 1747; van Kampen, Vad. Karakt. D. II. bl. 598. |
|