[Johannes Mauricius]
MAURICIUS (Johannes), priester van de orde der predikheeren of dominikanen, die tot de hervormde godsdienst overging, en zich bekend maakte door het schrijven van een menigte boekskens tegen zijn voormalige geloofsgenooten, zoo als:
Anatomie van den Barvoeter monniken Alkoran of der minnebroederen Wetboek. Amst. 1695. 8o.
Afgodendienst der Jesuiten in China, m. pl. Amst. 1711. 8o.
Getuigenis der waarheid of eene zedige aanspraak van Johannes Mauritius aan alle Roomsch-Katholyken. Amst. 1696. 8o.
Vervolg op de getuygenisse der waarheid. Amst. 1702. 8o.
Schets aan zijn zoon. 8o.
't Heylig jaar 1701, inhoudende een Christelijke gedenk- en dankpligt wegens onse en onser lieve voorvaderen genadige verlossing uyt de pausselijke dienstbaarheyd, toegepast op den Text Exod. 13 vs. 3. Amst. 1700. m. pl.
Korte verhandeling van het recht en gebruyk der graven en begraaffenissen, so der aloude, als hedendaagsche volkeren door J.M. Amst. 1704. 8o.
Loftooneel der vrouwelijke sexe. 1714. 8o.
Latijnsche acrosticha, 22 in getal. ter eere der overwinning bij Hochstett in 1704 gemaakt, en aan N. Witsen opgedragen, 1 blad fol.
Noodig berigt schrift van 't jaar 1710. 's Hage 1711.
De onnaspeurlijken rijkdom van Christus. Amst. (1705. 8o.)
Gèwigtige redenen om zig niet te begeven in den huwelijken staat met Roomschgesinden. Amst, 1708.
Zie Jhr. C.A. Sypesteyn, Mr. Jan Jacob Maurcius, Gouverneur-Generaal van Suriname, bl. 148; Jöcher, Gelehr. Lexic. i.v.; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. II, bl. 2; Abcoude, Naamr. v. Ned. Boek. bl. 238; Aanh. en verv., bl. 136; Arrenberg, Naamr. bl. 34; Nav. D. VIII. bl. 134, IX. bl. 73.