Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
geb. 10 Jan. 1480. Zij werd, toen zij drie jaren oud was, aan Karel Dauphin van Frankrijk, oudsten zoon van Lodewijk XI, ten gevolge van den vrede van Arras (1482), verloofd, en het volgend jaar (1483) naar Frankrijk gevoerd. Na te Amboise met den Dauphin gehuwd te zijn, werd zij aan het Fransche hof opgevoed. Dit huwelijk werd echter door den Dauphin, toen koning van Frankrijk, die, om staatkundige redenen, liever Anna van Bretagne tot vrouw had, verbroken. Hij zond Margaretha, op dertienjarigen leeftijd, naar haren vader terug. Deze trouwloosheid baarde algemeen verontwaardiging. Nog zijn er gedichten voor handen in welke de ‘geduchte Zeeuwen’ en ‘dappere Hollanders’ tot wraak werden aangezet. Men dreigt er den koning in ‘dat de elementen hem voor den regterstoel van Jezus zouden dagvaarden; dat de arenden en leeuwen (de Oostenrijkers en Nederlanders) zijn rijk zouden plat loopen; dat de bloemen des velds hem zouden beschamen, wijl hij, het bloemken Margaretha, door natuur en zeden gevormd, verraden had, en dat er in 1501 een komeet zoude verschijnen, die, zamenspannende met de planeten Mars en Saturnus, zijn rijk in ligte laaije vlam zouden steken.’ Men verhaalt dat zij, toen zij nog in Frankrijk werd opgevoed, op zekeren nacht gedroomd had, zich te bevinden in een ruim park, waarin een madelief (Marguerite) geplant was, welker bewaring aan haar was toevertrouwd, doch dat, terwijl zij er ten zorgvuldigste op paste, een ezel (asne) gekomen was, die, na haar verscheidene schoppen gegeven te hebben, eindelijk de bloem had opgeslokt. Margareet was over dit gezigt een tijd lang zeer ontdaan geweest, en de echtverbindtenis met Anne van Bretagne, zoo wel als hare tehuiszending, was er kort op gevolgd. Den 4 November 1495 trad zij in den echt met prins Joan, zoon van Ferdinand en Isabelle, koning en koningin van Kastilië en Arragon. Eerst in 1497 ging zij te Vlissingen scheep en vertrok met een talrijke vloot naar Burgos in Spanje, waar het huwelijk in April van dat jaar werd voltrokken. Toen zij op reis door een geweldigen storm overvallen, op het punt was schipbreuk te leiden, vervaardigde zij het volgende grafschrift op haar zelve: Cy git Margot la gentil Damoiselle,
Deux fois mariée et morte Pucelle.
(waarvan echter verschillende lezingen zijn). Slechts kort was de echtvereeniging tusschen Margaretha en den infant van Spanje. Reeds den 4en October van hetzelfde jaar werd de laatste door een heete koorts aangetast, die hem uit het leven rukte. Margaretha was nu achttien jaren, een jaar later keerde zij, na een ontijdige bevalling, naar de Nederlanden terug. In 1501 hertrouwde zij met Philibert van Savoye, doch verloor, vijf jaren later, ook dezen. Toen | |
[pagina 218]
| |
haar broeder Philips de Schoone op zijne reis naar Spanje Engeland bezocht, knoopte hij onderhandelingen met Hendrik VIII aan over een huwelijk tusschen deze en zijn zuster, doch Margaretha brak die zelve af. ‘Haar vader en broeder’ zeide zij, ‘hadden reeds drie huwelijken voor haar bewerkt, bij welke zij zich kwalijk had bevonden. Zij wilde zich voor een vierde huwelijk wachten. Na den dood van haren broeder Philips, erkenden 's lands staten haren vader Maximiliaan als voogd van de kinderen des overledene; doch vermits hij zich buiten staat vond om de regering dezer landen in eigen persoon waar te nemen, werd hij te rade de landvoogdij aan Margaretha op te dragen, die thans den ouderdom van zevenentwintig jaren bereikt en meer dan eens blijken van ongemeene bekwaamheid had gegeven. Volgens Rathaller had Maximiliaan den keurvorst eerst van Trier en den markgraaf van Baden tot landvoogden bestemd, en hadden deze reeds aanstalte gemaakt herwaarts te komen, toen Margaretha, zich toen te Brussel onthoudene, hiervan onderrigt, oogenblikkelijk een renbode naar den keizer zond, om hem te bidden de komst der twee vreemde heeren uit te stellen. Naderhand wist zij het zoo te beleiden dat niemand dan zij zelve, die er zeker wel de naaste toe was, en wel in staat zulk een last op zich te nemen, met die eere verwaardigd werd. Langs dezen weg werd zij landvoogdes. Op den 17 van Zomermaand 1507 werd zij te Dordrecht gehuld. 's Lands staten, hier vergaderd, verzochten haar dat alle steden hare vroedschappen mogten hebben en een dubbel getal inleveren tot de jaarlijksche verkiezing der wethouderschap; dat de regterambten en 't griffiersambt in Holland niet verpacht, noch aan vreemdelingen gegeven zou worden; dat de stadhouders en raden geen beroep mogten aannemen, noch de uitvoering beletten der lage regtbanken tot honderd kroonen en daar beneden. Op alle deze verzoeken en meer dergelijke gaf Margaretha weinig beteekenende antwoorden, of maakte weigerende uitvlugten De staten, die om eenige zeer gewenschte vergunningen te verwerven, haar terstond toestonden, dat de belastingen, sints eenige jaren betaald, oogenblikkelijk zouden opgebragt worden, hadden welhaast berouw over hunne ruime beloften en zagen te laat, dat zij zich bedrogen hadden. De keizerlijke gevolmagtigden hadden ook, 't geen genoeg aanduidde wat te wachten stond, geen voorregten willen bezweeren dan die door Philips I, Karel I en Philips II gegeven waren. De geschiedschrijvers komen overeen dat Margaretha aan groote verhevenheid van geest eene verwonderlijke scherpzinnigheid in het behandelen der teederste en gewigtigste zaken paarde. Hiervan strekte tot bewijs het verbond met Kamerijk, dat zij in 1508 als het ware onder vier oogen met den kardinaal de Amboise tegen de republiek van Venetië, en den | |
[pagina 219]
| |
vrede, die zij terzelfder plaatse, in 1509 met Louise van Savoye, hertogin van Angoulême, de moeder van François I sloot, en om harentwil de damesvrede genoemd is. Zij genoot het volkomen vertrouwen van haren vader, en Karel V, die haar in de landvoogdij bevestigde, bediende zich veel van haren raad en betoonde haar immer hetzelfde vertrouwen. Haar regering over de Nederlanden was wijs, voorspoedig en vreedzaam. Met kloek beleid bestuurde zij ze te midden van de gevaren der Geldersche en Fransche oorlogen. Op het punt van godsdienst was zij zeer verdraagzaam. Zij verklaarde niet slechts met woorden eenige misbruiken onder de geestelijken te willen verbeteren, maar gaf in 1525 inderdaad bevel om in de kloosters aan niemand de predikdienst toe te vertrouwen als aan lieden, die voorzigtig, verstandig en van een goed gedrag waren. Zij verbood het volk door verdichtselen te ergeren. Ook wilde zij dat er in de sermoenen, noch van Luther en diens leer, noch van andere ketters gewag gemaakt werd. Zij wilde den voortgang der hervorming door het weeren of verbeteren van misbruiken, stuitten, hetgeen haar echter evenmin als Karel en Philips door vervolgingen gelukte. Een onzer beste geschiedschrijvers, van Wijn, meldt: ‘dat zij met alle menschelijke gebreken eene zeer geestige, verstandige, letter- en kunstminnende vorstin geweest is, uit haren aard tot gulheid en zachtheid overhellende, hoezeer haar toon als landvoogdes, dikwijls klonk naar de snaren, die haar, omringd van bedorvene hovelingen en booze geestelijken (welke zij naar het schijnt niet genoeg dorst wederstaan) van 's keizers wegen voorgespannen waren.’ Wagenaar meldt van haar: ‘dat zij wel tot eenige hervorming van kerkelijke zaken zoude geneigd zijn geweest.’ Zij beoefende de dicht- en schilderkunde en bevorderde in het algemeen kunsten en wetenschappen. Zij zou zelf een Discours de ces infortunes en sa vie in dichtmaat hebben geschreven. Op de Bourgondische bibliotheek te Brussel zijn drie deelen met muziek, waaronder eenige liederen, door haar vervaardigd en op de eerste bladzijden van het 3e deel van la Fleur des Histoires d'Orient, aldaar nog in 1794 in hands. berustende, las men deze regels van hare hand: Penses a Moy ma cousine,
C'est Margot qui fit la rime.
Ook stichtte zij een prachtige kerk te Bourg in Bresse, die gezegd wordt haar meer dan tweemaal honderd duizend rijksdaalders gekost te hebben. Gerardus Noviomagus droeg haar zijn werk Philippus Burgundus Episcopus Trajectensis op, en in Aulcunes petites oeuvres de Messire Gauvain Seigneur de Candie ms. op de Bourgondische Bibliotheek, vindt men, behalve een Oraison la- | |
[pagina 220]
| |
mentable op den dood van Philibert, hertog van Savoye eene Lettre consolatrice aan Margaretha van Oostenrijk op den dood van haar broeder Philips de Schoone, koning van Castilie. Jehan Molinet was haar bibliothecaris. Zij vond veel behagen te Bergen, waar prins Karel en zijne drie zusters eenigen tijd met haar woonden. De twee andere kinderen, de infant Ferdinand en de infante Catharina werden in Spanje opgevoed. Haar zinspreuk was: fortune, infortune, fort-une. Zij overleed den 27 November, volgens anderen den 1 Dec. 1530 te Mechelen, in het een en vijftigste jaar van haar ouderdom, aan een wond in den voet, veroorzaakt door een stuk glas in haar muiltjen gevallen, waar 't koude vuur in kwam. Zij heeft niet verkozen te Mechelen en evenmin te Burgos begraven te worden, gelijk eenige geschiedschrijvers melden. Haar ingewand alleen ligt te Mechelen, haar hart wordt te Brugge bewaard, doch haar ligchaam ligt in de door haar gestichtte kerk bij Bourg.
Zie le Maire, Couronne Margueritique, Lyon 1549 fol. C.F, Blondeau de Charrage, Abrégé de l'Hist. de Marg. d'Autriche, gouvernante des Pays-Bas depuis 1587 jusqu'en 1519. Paris 1820. 2 vol. 8o.; A.J.G. Glay, Maximilien I d'Allem, et Marguerite d'Autriche, sa fille, esquisses biograph. Paris 1820. 8o.; E.J.H.v. Münch, Marg. von Oesterreich, Obenstatthaltherin der Niederlände, Stuttg. 1835. 8o.; P.F. Cussinet de Dombes, Essai sur l'Hist. de Marguer. d'Autriche et sur le monument de Brou. Lyon et Par. 1858, 8o.; J.J. Altmeijer, Marg. d'Autriche, sa politiq. et sa cour Liège 1840, 8o. en in Revue Belge, 1836, 1840; F. Bulckens, Notice sur Margarite d'Autriche, gouvern. des Pays-Bas, Malin 1844 8o; P.J. d'Avoine, Essai historiq. sur Marg. d'Autriche, Anvers, 1849, 8o. Portr. Oratio funebris in exequias illustr. princip. Margar. Austriae, Broaci sepultae, habita ab Antonio Saxino, 3 Idus Junii 1532; Inventaire des objets d'art et lingerie de luxe qui composent le mobilier de Marguerite d'Autriche. Tiré de la correspondance de cette gouvernante des Pays-Bas avec Maximilien, in Cubinet de l'amateur et de l'antiquaire. Paris 1842, 1843 p. 215-223, 271-272; Mém. Hist. sur la Bibliotheq. dite de Bourgogne, p. 32, suiv.; Commines, Mém. liv. VI. ch. 9; VII. ch. 3; Preuves sur Commines, T. V. p. 426; Gedenks. 541, 542, 611; Du Mont, Corps Diplom. T. III. P. II. p. 311; T. IV. P. I. p. 15; Acta publ. Angl. T. V. P. IV. p. 221, 222, 223, 229, 231, 233; Groot Placaatb. D. IV. bl. 9, 13, l'Englet de Fresnoy, Méthode d'étudier l'Histoire; de Neny, Mém. hist et politiq. sur les Pays-Bas Antrichiens; Mr. Aart van der Goes, Reg. bl. 14, 17, 20; Lettres de Louis XII, T. I. p. 68, 71, T. II. p. 122-289; T III. p. 133-158, T. IV, p. 13, 35-37; Matthieu, Hist. de Louis XI, p. 555; Locrii, Chron. Belg. p. 597; J. Rathaller, op Mencken, Script. rer. Germ. T. II. p. 2122, 2123; Matthaei, Anal. T. I. p. 145; Div. Chron. Goudhoeven, Scriverius, Douza, Cerisier, Wagenaar, van Wijn, Bijv. op Wagenaar, D. IV. bl. 78; D. V. bl. 11, 12, 13; Nalez. 216, 217, 231, Cerisier, van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 249, 250; Reigersbergh, Chr. v. Zeel. D. II. bl. 346; Memoriaalboek, v. Sandelijn, fol. 97; Brandt, Hist. d. | |
[pagina 221]
| |
Ref. D. I. bl. 97; van Mieris Nederl. Vorsten, van der Vijnckt, Ned. Ber. D. I. bl. 54, 312; Bilderdijk, Beelo, Arend, Kok, Groen van Prinsterer, Handb. d. Ges. v.h. Vaderl. D I. bl. 53, Collot d'Escury, Holl. roem in kunst. en wetens A. II. 304; Scheltema, Staatk. Nederl. o.h.w.; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerk, D. I. bl. 73; Schotel, Floris I en II v. Pallant, bl. 21 volgg.; Dagb. d. Goudsche coll. bl. 509; Beverwijck, Uitn. d. vrouw. gesl. bl. 3986; Willoughly Roosse, An index of dates, Lond. 1853; i.v.; Historica narratio de vita et morte Margarethae Maximil. I Caes. et Mariae Burgond. fil. ms.; Fata variaeque fortunae clar. heroin. optimaeq. princip. divae Marg. etc. C Gaphaeo. auctore, ms.; Testament de dame Marg. d'Autriche, No. 273, 274, 275, Cat. ms. Hullthem; Moreri, Hoogstraten, Muller, Cat. v. portr. In 1845 zijn door Jouvenel penningen op haar vervaardigd, met haar borstbeeld en inschrift. |
|