| |
[Samuel Maresius of des Marêts]
MARESIUS (Samuel) of DES-MARêTS, werd den 9 Augustus 1599 te Oisemont in Picardië geboren. Zijn vader, David Des Marêts, heer van Fèret, was luitenant-civiel en crimineel in een canton dezer provincie, commissaris der marine enz. Zijne moeder heette Madeleine Vaucquet. Hij toonde, bij eene zwakke ligchaamsgesteldheid, reeds vroeg eene ongemeene neiging voor wetenschappelijke studien. Negen of tien jaren oud, leerde hij de beginselen der Latijnsche en Grieksche talen onder Isaie Blanchard, predikant van Oisemont. Toen hij 13 jaren bereikt had, zond zijn vader hem naar Parijs, waar hij de lessen van Thomas Dempster in het collegie van Plessis en die van Jean Grangier in dat van Hardouin, in de fraaije letteren bijwoonde. In het collegie van Kamerijk ontving hij onderwijs van N. Guillon in het Grieksch en van Theodore Marcile in de welsprekendheid. Hij studeerde vervolgens in de wijsbegeerte, deels in het collegie van la Marche onder Jean Crassot, deels in dat der Grassins onder Jean Cecile Frey. Na een driejarig verblijf in die stad, zond zijn vader hem naar Saumur, om in de Godgeleerdheid te studeren. Hij deed zulks twee jaren onder Franciscus Gomarus, en oefende zich tevens onder Louis Cappel in het Hebreeuwsch. Toen Gomarus naar Leyden was vertrokken, keerde hij, in Maart 1618, naar zijn vaderland terug. Kort daarna begaf hij zich naar Genève, en genoot aldaar nog een jaar het onderwijs van Jean Diodati, Theodore Tronchin en Benedict
| |
| |
Turretin en kwam in de maand Augustus 1619 te Oisemont terug. In Februarij 1620 ging hij naar Parijs, om zich, onder het oog der beroemdste protestantsche leeraars aldaar, in het prediken te oefenen. Op raad van Samuel Durant, liet hij zich door de synode van Charenton, in Maart 1620 tot proponent aannemen, werd den 26 April van dat jaar te Crespi ingezegend en predikant te Laon. Hier zijnde, werd hij meer algemeen bekend door een buiten zijne voorkennis uitgegeven Sermon de la prédestination 2 Tim. II:19, (1623), maar vooral door den onmin, in welke hij met de Roomschen geraakte over het schrijven van eenen brief aan een lidmaat zijner gemeente, die tot de Roomsche kerk was overgegaan. Zoo euvel werd deze opgenomen, dat men zelfs naar zijn leven stond, en dit niet meer daar ter plaatse veilig kon geacht worden. Hij begaf zich naar Parijs, en de synode van Vetri (Mei 1624) wees hem voor den tijd van een jaar aan de gemeente van Falaise aan de grenzen van Champagne toe. Naauwelijks was hij daar zes maanden werkzaam of hij werd in plaats van Jaques Cappel tot predikant en hoogleeraar te Sedan beroepen. Voor hij echter deze bedieningen aanvaardde reisde hij naar ons Vaderland, waar hij te Leyden (8 Julij 1625) de doctorale waardigheid verkreeg. Na Holland doorkruist en Engeland bezocht te hebben, keerde hij naar Sedan terug, en aanvaardde den 24 November van dat jaar zijn ambt met eene redevoering de iniqua disputandi nobiscum methodo a Jesuitis usurpata en het verdedigen eener stelling de Judice controversiarum. In 1631 vergezelde hij den hertog van Bouillon, als kapellaan, op eene reis naar Holland om hem gedurende den veldtogt, dien deze wenschte te doen, te dienen. Kort na zijne wederkomst te Sedan, vergezelde hij de hertoginne-moeder, op hare reis naar ons vaderland, en zonder bezigheden zijnde, leerde hij het Spaansch, gelijk
hij vroeger te Sedan het Italiaansch had geleerd. In 1632 werd hij te Maastricht, waar de hertog van Bouillon gouverneur was, beroepen op eene wedde van 1100 frank, waarbij nog 150 frank gevoegd werd, en de belofte dat hij den eerst openvallenden leerstoel in de godgeleerd-geleerdheid in Holland zou erlangen. Hij had hier het verdriet zijn begunstiger met eene Roomschgezinde (Jonkvrouw van Bergen) te zien huwen en was in een altijddurenden strijd met de geestelijkheid der Roomsche kerk gewikkeld. Reeds in Frankrijk had hij dien begonnen door, toen een aantal Calvinistische edellieden van hun geloof afvielen, zijn Préservatif contre la révolte 1628, ook in het Duitsch overgezet, te schrijven. Wat hij te Maastricht in die rigting schreef, kunnen een menigte tusschen 1633 en 1635 geschrevene en uitgegevene werken getuigen. In den aanvang van 1636 werd gij tot predikant bij de Waalsche gemeente te 's Bosch beroepen, en, behalve met de gewone jaarwedde nog jaarlijks
| |
| |
begunstigd met een som van f 150 uit de geestelijke goederen om daarvoor lessen in de godgeleerdheid te geven. Na het overlijden van Rector Pistorius beijverde zich de regering bij den raad van State, om hem het superintendentschap der Latijnsche scholen te doen opdragen. Den 17 Februarij 1637 hield hij eene plegtige redevoering als superintendent, en kort daarna zond hij de door hem opgestelde schoolwetten in, die de Raad den 27 April goedkeurde. In 1640 naar Franeker beroepen, bedankte hij, op verlangen der stadsregering, doch twee jaren later geroepen om een leerstoel in de godgeleerdheid te Groningen te bekleeden, meende hij, ondanks de vertoogen van den kerkeraad, derwaarts te moeten vertrekken. Ofschoon hij te Groningen f 1200 als Professor en f 400 als predikant genoot, getuigt hij echter ergens dat zijn toestand te 's Hertogenbosch veel voordeeliger was.
Gedurende zijn verblijf te 's Bosch geraakte Maresius, die zeer twistgierig was, in twist met Gijsbertus Voetius. Te 's Bosch bestond eene Broederschap van Onze Lieve Vrouw in 1318 opgerigt. Bij het overgaan der stad aan Frederik Hendrik was het behoud dier vereeniging bedongen, doch men besloot ten einde te verhinderen, dat zij ten nadeele der hervormde kerk mogt strekken, daarin ook Protestanten te doen opnemen. Voetius beweerde hierop in eenige theses, dat geene hervormde overigheid zoodanige broederschap, al ware zij ook van paapsche idololatrie gezuiverd, mogt dulden. De regering van 's Hertogenbosch droeg aan Maresius hare verdediging op. Deze deed zulks in een Latijnsch geschrift. Hoogst euvel werd zulks door Voetius opgenomen. Oogenblikkelijk schreef hij tegen Maresius, en zoo ontstond tusschen deze beide godgeleerden een twist, die meer dan 25 jaren met onverkoelde bitterheid gevoerd werd. En welligt zou het den beroemden J. van der Waeyen niet gelukt zijn zijn hen na zulk een langen tijd te verzoenen, indien niet èn Voetius èn Maresius het noodig geacht hadden zich met gemeenschappelijke kracht tegen Coccejus te vereenigen.
Den 22 Januarij 1643 aanvaardde Maresius zijn ambt te Groningen met eene redevoering de usu et abusu rationis in rebus theologicis. In weerwil der hevige en veelvuldige twisten, waarin zijn onrustig karakter hem gedurig mengde, nam hij zijn professoraat met ijver waar. In 1647 deed hij eene reis naar zijn vaderland; in 1652 werd hem de predikdienst bij de Waalsche gemeente te Groningen opgedragen, en weldra bleek het hoe zeer men hem op hoogen prijs stelde, daar verschillende academien, zoo als die van Montauban, Marpurg en Bern hem begeerden te bezitten. Nog in zijn hoogen ouderdom beriep hem die van Leyden (Maart 1673). Hij nam die benoeming aan, doch nog voor hij zich derwaarts kon begeven, nam de dood hem den 18 Mei 1673 weg.
| |
| |
Maresius was een geleerd theologant, doch te bejammeren dat hij de waarheid niet meer in liefde heeft gezocht. Hij was onophoudelijk in strijd zoo met de Roomschen in het algemeen als in het bijzonder met den Jesuit Tirinus, den capucijner monnik Valerianus Magnus, weleer Luthersch predikant in Hannover en eindelijk met den bekenden Staatsminister Richelieu. Maresius bepaalde zijnen polemischen arbeid niet tot de Roomsche kerk, maar zijn onrustig karakter en zijne gehechtheid aan de schoolsche wijze van behandeling, dreven hem zijne pen meermalen tegen protestantsche godgeleerden te scherpen. Dat deze scherp was, blijkt uit de hevige, liefdelooze en meermalen onheusche twistschriften, die wij van hem bezitten tegen den Amsterdamschen Hoogleeraar Blondel, over pausin Johanna, tegen den Franschen leeraar Jean Daillé (Dallaeus) Prideaux, Serarius, den Leydschen Hoogleeraar Stuart, tegen den Bisschop Andreas Dudithius, ter verdediging van de leer der Drieëenheid, tegen den Hongaar Petrus Bacca Szatzna, tegen Curcellaeus, ter verdediging der Dordsche Synode, tegen de Socinianen, tegen Martinus Ubbenius, ter verdediging van de Jansenisten en het Augustiniaansch leerbegrip, tegen zijn ambtgenoot Jacobus Alting, Labadie, het Cartesianismus en Coccejanismus. Als exegeet heeft hij zich door zijn Catalogus Librorum N.T. de quibus lis est inter Christianos en de uitgaaf van La Sainte Bible Françoise bekend gemaakt. Hij schreef ook ter opleiding der aanstaande godsdienstleeraars over het kerkelijk regt, de kerkelijke geschiedenis, doch vooral leeren
wij hem uit zijn Collegium theologicum kennen als een geleerd man, die met orde en een juist oordeel dacht en schreef. Op zijne wetenschappelijke kennis en ontwikkeling zijn geen onbelangrijke aanmerkingen gemaakt. Zijn latijn was middelmatig, en niet groot zijne bekendheid met de gewijde talen van het O. en N. Verbond. Bayle schrijft van hem: On peut dire et qu'il étoit fort laborieux et qu'il écrivoit facilement et avec beaucoup de feu et d'érudition. In de Vitae professorum Gron, wordt gezegd dat hij, in weerwil zijner twistschriften, altijd naar vrede haakte, en dat hij nooit een scherpen toon bezigde, dan wanneer hij gevoelde, dat hij door zachtheid en gematigdheid niets vermogt, ja dat hij altijd verdedigender wijze gehandeld heeft. Ypey en Dermout schrijven hem de zucht toe eene nieuwe scheuring in de Nederlandsch Hervormde kerk te hebben willen verwekken, doch Muntinghe en Glasius oordeelen gunstiger over hem.
Maresius huwde den 2 Mei 1628 met Abigaïl lo Grand, weduwe van Jean Boots, beide van Aken, van waar zij om de godsdienst de wijk hadden genomen. Hij liet twee zonen na. Zijn portret ziet het licht.
Hij schreef:
| |
| |
Sermon de la Prédestination II Timoth, 11, 19, 1623. 24o.
Préservatif contre la Révolte, 1628. 12o,, in het Hoogd. overgezet.
L'Esprit du Bourgmaistre Beeckman, retourné de l'autre monde, aux fidèles Bourgeois de la Cité de Liège, 1633, 12o, Zonder naam.
Abregé de la voye du salut, ou Déclaration familière de la vérité Chrestienne, par forme de Catechisme, pour confirmer les Catholiques et instruire les douteux ou errans; avec les observations des RR. PP. Jésuites 1633 12o. Zonder naam.
Apologie et Requeste pour ceux qui font profession de la Réligion Reformée, à Messieurs les Députez des trois Estats, des Citez, bonnes Villes, et Pays de Liège 1633. Zonder naam.
Prosopopée, ou discours de l'Espée qui a décapité Simonet: aux Espagnols. 1633. 12o. Zonder naam.
Acta disputationis habitae Trajecti inter anonymum quemdam Franciscanum, qui Lovanio in eum flnem venerat, et Ministros Trajectenses. 1633. 4o. Ook in Monachomachia.
Traité de la Procession anniversaire des Battus ou Flagellans sous la conduite des Dominicains; avec un Essay populaire de la doctrine des principaux du mesme Ordre. 1634. 12o.
L'imposture Monachale, ou la fable du Monstre decouverte. 1634. 12o.
La voix du peuple et de Dieu, ou très humble et Catholique Remonstrance à Messieurs du Clergé. 1634. 12o. Zonder naam.
Monachomachia, sive Vindiciae pro veritate Religionis Reformatae, adversus Matthiae Hauzeur, Franciscani Leodiensis, ac nonnullorum aliorum Monachorum strophas, argutias et calumnias. Gron. 1634. 8o.
La Chandelle mise sous le boisseau par le clergé Romain, ou considérations Thèologiques sur le Mandement Episcopal publié par tout le diocèse de Liège le 24 May, réitèré le 3 Juillet ensuivant, défendu et soustenu par le sieur de Chokier, Vicaire général, en sa Parénèse aux Hérétiques, auquel la lecture des livres des Réformés et notamment celle des saintes Escritures en langue Vulgaire est absolument prchibée. 1635. 12o.
Response facile et peremptoire à l'argument prétendu invincible, touchant la lecture des saintes lettres en langue vulgaire. 1635. 12o.
Brevis ad Theodorum Tranquillum Paraenesis; additae virgidemiae Philippi Ludovici adversus eundem. 1635. 12o.
Scholae illustris Sylvaeducensis Inauguratio, Sylvaed. 1637.
Specimen Jurisconsulti orthodoxi, sive enucleatio quaestionis Juridico-Politicae: an Jurisperiti Catholico-Romani ex Justiniani Codice satis firma habeant argumenta remanendi in communione Ecclesiae Romanae, nec ne? Sylvaed. 1638. 16o.
Dissertatio de Antichristo, quâ expenditur et refutatur nu- | |
| |
pera Commentatio ad illustriora eâ de re Novi Testamenti loca Ill. Viri Hugonis Grotii credita: simulque Ecclesiarum Reformatarum sententia de Antichristo Romano defenditur et confirmatur. Amet. 1640. 8o.
Amplissimi Viri considerationes eromaticae circa foenus Trapeziticum, cum Samuelis Maresii ad eas Responsione. Ad Marc. Zuerium Boxhornium Gron. 1641. 12o. Praemittitur eiusdem Praefatio de famosâ Praefatione nuper admodum praefixâ libro, qui inscribitur: Nova Philosophia reformata. Ibid. 1657. 4o.
Eschantillon des Maximes du Clergé Romain ès Provinces-Unies, réprésenté par le Chapitre XI de la seconde partie du livre intitulé Mars François, écrit contre la justice des armes et des alliances du Roy très Chréstien: avec un discours sur iceluy à Messieurs les Catholiques Romains de la Nation Françoise, qui sont au service de ce pays pour les justifier et esclaircir en ce subject. 1641. 12o.
Vindiciae pro salute Reformatorum, sive decas argumentorum quibus quidam Anonymus Leodiensis pertendit, nullam spem salutis superesse pro Reformatis: cum eorum refutatione. Sylvaed. 1641. 12o.
Ook in het Nederd. overgezet door Everard Schuyl, predikant te 's Bosch 1646. 12o.
Abrégé familier du Catéchisme ordinaire des Eglises Reformées ès Provinces Unies, distribué en douze sections pour l'instruction particulière de la jeunesse en l'Eglise et ès escoles de la langue Françoise à Boisleduc. Boisleduc 1641. 8o.
Cursus Philosophici contracti pars practica, continens Logicam et Ethicam cum Oeconomicae synopsi et Isagoge ad Politicam in usum scholae Sylvaeducensis. 1640. 4o.
Concordia discors, et Antichristus revelatus: id est Ill. V Hugonis Grotii Apologia pro Papa et Papismo, quam praetextu concordiae inter Christianos sarciendae exhibet illius appendix ad interpretationem locorum Novi Testamenti de Anti-christo, modeste refutata duobus libris. Amst. 1642. 2 vol. 12o.
Defensio pietatis et sinceritatis Optimatum Sylvaeducensium, in negotio sodalitatis quae a B. Virgine nomen habet, testibus veritate et charitate. Sylvaed. 1642. Ultraj. 1643. 12o.
Epistola Apologetica ad Amicum, quâ rationem reddit cur non respondeat libro contra se edito, sub hac inscriptione: Specimen Assertionum partim ambiguarum aut lubricarum, partim periculosarum. Ultraj. 1643. 16o.
Sapientia domus et epulum ex Proverb. IX, sive oratio habita in Rectoratu adeundo XXIII Augusti 1644. 4o. Gron. 1644. 4o.
Oratio funebris in luctuosissimum obitum Theologi celeberrimi D. Henrici Alting in Academiis Heidelbergensi per IX et
| |
| |
Groningo-Omlandicâ per ipsos XVII annos Doctoris ac Professoris meritissimi Gron. 1644. 4os
Enchiridion Candidatorum sacri ministerii. Gron. 1646. 12o.
Collegium Theologicum, sive breve systema universae Theologiae comprehensum XVIII disputationibus in Academia Groningensi habita a S.M. Gron. 1645. 4o. 1649, 4o. 1656, 4o. 1673. 4o.
Epigraphe Athenaei Groningae et Omlandiae, sive Oratio habita in Rectoratu deponendo XXIII Augusti; nec non brevis refutatio libelli famosi a quodam Jesuito-sycophantâ, se falso W. Gutherthoma vocante, ante biennium emissi, ac nuper huc remissi sub titulo Muneris adventitii. Gron. 1645.
Samuelis Maresii Theologi ultima patientia tandem expugnata à D. Gisb. Voetio, Ultraj. Prof., et quibusdam illius asseclis; sive modesta et necessaria defensio tripartita, tum sui ipsius, tum eâ occasione Procerum Sylvaeducensium et Decretorum Synod. rum circa illam, ipsi extorta varia ac longa contumeliarum serie, ac praesertim nupero libello famoso, Belgicè edito et inscripto: Kort ende oprecht verhael, etc. Gron. 1645. 16o.
Bonae fidei Sacrum: sive Documenta omni exceptione majora veracitatis et innocentiae Samuelis Maresii Theologi in causâ Schoockio-Voetiana; nec non ejusdem seria et Christiana ἐπανόρθωσις ad C.V. Gisb. Voetium super libello quem haud ita piè Pietatis nomine nuper inscripsit. Gron. 1646. 12o.
Dissertatio-Theologica de usu et honore sacri Ministerii in Ecclesiis Reformatis, opposita nupero Anonymi cujusdam eruditi (Adam Boreel) periculoso libello, qui inscribitur: Ad Legem et testimonium sive Erotematica propositio, etc. Gron. 1646. 4o.
Edit. altera nova mantissâ auctior. 1658. 4o.
Lingua abortiva à Gisb. Voetio, Theol. Ultraj., refossa, et adhibita ad atroces calumnias ex suo Tribunali iniquo, Judicio Pseudo-Rivetiano, et similibus libellorum famosorum quisquiliis, vel jam editis, vel porro edendis, pronunciandas in Sam. Maresium, ab illis ad aequissimum Dei tribunal provocantem. Gron. 1646. 4o.
Biga Fanaticorum eversa; sive Dissertationes duae Theologicae, quarum prior continet Vindicias pro SS. Trinitatis mysterio adversus Epistolam Andreae Dudithii, quondam Quinque-Ecclesiensis Episcopi; posterior exhibet refutationem XXVIII objectionum D.N.N. contra varia Religionis Christianae capita. Gron. 1646. 16o.
Theologiae Elenchticae nova Synopsis, sive Index controversiarum fidei ex SS. Scripturis a Jacobo Tirino, Jesuitâ, concinnatus, et censurâ perpetuâ auctus, emendatus, refutatus. Gron. 1646-1648. 2 vol. 4o.
Lettre éscrite par un Gentilhomme François, faisant profession de la Religion Reformée, à un amy Hollandais, au sujet des libelles diffamatoires qui se publient en Hollande contre
| |
| |
les François, et pour faire voir que l'intérest et sureté de la vraye Religion, tant dehors, que dedans les Provinces-Unies, exige qu'elles demeurent jointes, comme par le passé, avec la France, et ne concluent aucun Traité de paix sans elle. Gron. 1647. 4o.
Expostulatio ad D. Gisb. Voetium, Theol. Ultrajectinum, de violata fide publicâ editione Epistolae virulentissimae, quam nuper emisit Ultrajecti sub nomine Isaaci Chabanaei, cum brevi ejusdem Epistolae confutatione, et Paradoxorum, quae Voetius in Theologia fovet, specimine. Gron. 1607. 12o.
Exorcista, sive de Excorcismis liber singularis, cui adjiciuntur dissertationes tres: I de Deo Macozim, 2 de calice Eucharistico, 3 de Precibus pro mortuis. Gron. 1648. 16o.
Quaestionum aliquot Theologicarum, regimen, ordinem, praxin, et eutaxian Ecclesiae spectantium, decisio Academica. Gron. 1648. 4o.
Ed. 2a auctior: accesserunt duae aliae Epistolicae Dissertationes, hujus decisionis defensioni destinatae, prima sub hoc titulo: Popularis ad popularem, de regimine Ecclesiastico: secunda sub hoc titulo: Judicium et consilium Theologicum de regimine Ecclesiastico in Hungaria. Gron. 1653. 4o.
Munera Sacra Sapientum, sive Diatribae tres Theologicae de Auro, Thure et Myrrha, quae Magi ex Oriente, apertis suis thesauris, Christo obtulerunt. Gron. 1648. 4o.
Theologus paradoxus, retectus et refutatus, sive S.M. Exercitationes aliquot Academicae oppositae duodecim paradoxis et plus aequo virulentis disputationibus, ex professo contra ipsum habitis in Lycaeo Ultrajectino, auctore et praeside D. Gisb. Voetio, ibidem primario Theologo, periculosae et plane paradoxae, bona fide referuntur et confutantur. Gron. 1649. 12o. 1658. 4o.
Popularis ad popularem: sive Irenaei Simplicii Philadelphi Epistola partim increpatoria, partim apologetica, ad D. Petr. Bacca Szatthmari Ungarum, super libello quem nuper emisit Franekerae sub hoc titulo: Defensio simplicitatis Ecclesiae, adversus nonnullas quaestiones practicas anno superiori publicè Groningae ventilatas, duobus Ungaris respondentibus et postea ab Auctore et Praeside in unum collectas et editas, cum hac inscriptione: Quaestionum aliquot Theologicarum, etc. Gron. 1649. 4o.
Stevartus ἐλεγχόμενος, sive Jonathanis Helosii Gallo-Belgae Spongia destinata acerbissimo et convicioso libello quem nuperrime sub hoc titulo: Addenda, delenda etc. emisit Adamus Stevartus Philosophus Leydensis, ad hos suos quatuor errores capitales propugnandos 1o. quod idem homo unus et vivus possit esse simul praesens multis in locis a se mutuo magna inter capedine separatis, 2o. quod nulla detur notitia Dei naturaliter omnium mentibus insita, 3o. quod justitia originalis non
| |
| |
naturalis in primo homine 4o. quod peccatum rriginale non sit fuerit, seu subjecto debitum vi generationis ordinariae ex Adamo post peccatum. 1649.
Salus Reformatorum asserta, sive Romanensium de Reformatis eorumque damnatione aeternâ judicium temerarium, ad charitatis et veritatis limam exactum et castigatum. Gron. 1650. 12o.
Xenia Academica; sive 1. Disputatio Theologica de personalitate adeoque Divinitate Spiritus Sancti contra Socinianos, de Apologia trimembris pro Decisione synodi Nationalis Dordracenae de objecto Praedestinationis, opposita cuidam Disputationi Anti-Synodicae, alibi habitae 31 Octobris 1649. Cum Praefatione de Variis ad Reverendos et Clarissimos DD. Professores Facultatis Theolog. in inclyta Academia Groning. Omland. collegas suos plurimum honorandos. Gron. 1650. 4o.
Epistola Aut. Antapologetica pro Synodi Nationalis Dordracenae judicio de objecto Praedestinationis, decretis publicis Ill. ac PP. DD. Ordinum Groningae et Omlandiae ideo factis 10, 11 et 16 Junii 1640 et aliquot aliis Quaestionibus Theologicis; opposita libello nuper edito Amsterodami sub hoc titulo: Francisci Gomari, V. Cl. Disputatio Theologica de Divinae Praedestinationis objecto, cum necessaria et modesta pro eodem apologia. Gron. 1651. 4o.
Theologus pacificus, sive Dissertatio Theologica de Syncretismo et reconciliatione partium in Religione dissidentium, quousque et quibuscum optari et urgeri possit. Gron. 1651. 4o. Genev. 1662. 16o.
Synopsis verae Catholicaeque doctrinae de Gratiâ et annexis quaestionibus, proposita partim libello, qui anno superiori à Jansenistis in Communione Romana Gallicè prodiit sub hoc titulo: Catechismus gratiae, et postea recusus fuit sub isto: Elucidationes quarundam difficultatum de Gratiâ; partim brevibus ad illum scholiis Theologicis. Gron. 1651. 4o. Editio auctior. 1654. 4o.
Maresius houdt hier staande, dat de Jansenisten met de Calvinisten overeenstemmen in het stuk der genade. Hiertoe behoort: Les Jansénistes reconnus Calvinistes par Samuel des Marets, dans sa version latine du Catechisme de la Grace des Jansénistes, imprimée à Groningue 1651. Par Jean Brisacier de la comp. de Jésus. Paris 1652. 12o.
Jonathanis Helosii Hyperaspites, sive Epistola Nathanaëlis Agamenii Frisii ad ill. V. Claudium Salmasium de novis quibusdam deliramentis et portentosis haeresibus Adami Stevarti, Philosophi Leydensis, Speciminis ergo breviter annotatis, ex illius conviciosissimo et famoso libello, quem nuper propriis sumptibus, suppresso nomine urbis et typographi, atque, ut ajunt, contra expressum superiorum suorum interdictum, sub titulo Ignorantiae Elenchi Maresianae, emisit adversus Sam. Maresium, Theol. Professorem Groningae. Qua occasione
| |
| |
ejusdem Maresii orthodoxia adversus Stevartianas et recentissimas Ultrajectinas criminationes obiter vindicatur. Gron. 1651. 12o.
De legitimis causis desertae à praedecessoribus, ac porro deserendae ab omni homine salutis studioso, Communionis Pontificiae. Gron. 1551. 4o.
Dissertatio Theologica de peccato in Spiritum Sanctum; nec non appendix Ubbeniana ad trutinam rationis appensa; sive liberum judicium de nuperâ Appendice D. Martini Ubbenii, in quâ, deserto licet patrocinio litis principalis, quam ultro in alterius gratiam, nec ullo modo lacessitus a Maresio, orationeque totâ in illius personam inique conversâ, susceperat, nihilominus priorem suam contumaciam adversus Synodi nationalis Dordracenae apertam definitionem et Rescripta Ill. ac PP. DD. Ordinum Groningae et Omlandiae, imo totius foederati Belgii, in Illustri suo nupero conventu, art. II et III, obstinatè retinet. Gron. 1651. 4o.
Hydra Socinianismi expugnata, sive Johannis Volkelii de vera Religione, ut falso inscribuntur, libri V, quibns praefixus est Johannis Crellii liber de Deo et ejus attributis, cum eorundem refutatione per additas Notationes et Censuras. Gron. 1651-54-62. 3 vol. 4o.
Auctarium primum Bibliothecae Theologicae D. Gisberti Voetii nuper recusae cum virulenta praefatione, continens 1o. Summariam deductionem litis decennalis, quae ipsi cum S.M., licet pacem et amnestiam semper deprecante, hactenus intercessit; 2o. Vindicias conditionum amnestiae et reconciliationis partibus oblitarum a R.R. deputatis Synodi Groning. Omlandicae, ab hoc admissarum, et ab illo rejectarum. 3o. Conditiones iniquissimas et impracticabiles, ab ipso D. Voetio pro imperio praescriptas. Ad ejus pertinax odium et animum invincibiliter irreconciliabilem toti Belgio demonstrandum. Gron. 1652. 12o.
Foederatum Belgii Orthodoxum, sive Confessionis Eccles. Belgic. Exegesis, qua illius veritas ex Dei verbo et antiquitate Catholicâ asseritur, et adversus oppositos errores vindicatur. Gron. 1652. 4o.
Munimen Orthodoxiae et perseverantiae Euangelicae contra tentationes et scandalum defectionis illius ad Papismum, cujus lugubre exemplum, parario Valeriano Magno, Capucino, non ita pridem Germania vidit in Principe magni nominis Ernesto, Hassiae Landgravio: cujus ad calcem accedunt literae, guas ad Georgium Calixtum propria manu exaravit, ex Germanico in Latinum sermonem traductae. Gron. 1652. 4o.
Reflexiones ad quatuor Erotemata per Germaniam non ita pridem disseminata, et eorum solutionem factam a P. Valeriano Magno, Capucino. Gron. 1652. 4o.
Senio sacrarum Dissertationum propositarum et habitarum in Academiâ Groning.-Omlandicâ. Gron. 1753. 4o.
| |
| |
Catalogus librorum Novi Testamenti, de quibus lis est inter Christianos. Gron. 1653. 4o.
Synopsis Quaestionis de Coenâ Domini. Gron. 1653. 4o.
Apologia novissima pro sancto Augustino, Jansenio et Jansenistis, contra Pontificem et Jesuitas; sive examen Theologicum tripartitum constitutionis nuperae Innocentii X.P.R. quâ in gratiam Jesuitarum et Pelagianorum contra Augustini et Jansenii sequaces declarantur et definiuntur quinque propositiones in materia fidei. Praemittitur Praefatio ad Jansenistas, et adjicitur ad calcem iterata editio Planctûs Augustinianae veritatis in Belgio patientis, ante aliquot annos in Brabantia emissi. Gron. 1654. 4o.
Epistola castigatoria ineptissimae Castigationis, quam A.G. Volusius, ex Ministro Ecclesiae Euangelicae Hanoverensis Moguntinus sacrificulus, recens opposuit etc. Gron. 1655. 4o.
Deze brief werd gevolgd door:
Dissertatio Theologica ad Auroram Volusianam in se et alios Protestantes Doctores et Professores editam. Gron. in 4o.
Exemptio scrupulorum, quos Missionarii Pontificii injicere conantur conscientiis Protestantium ad eos seducendos, contra libellum anonymi Jesuitae Monasterii editum linguâ Germanicâ. Gron. 1655. 4o.
Refutatio Fabulae Praeadamiticae, absoluta septem primariis quaestionibus, cum praefatione apologeticâ pro αὐθεντιᾳ scripturarum. Gron. 1655, 1656. 16o. Sylvaed. 1658. 4o.
Dit werk is geschreven tegen de Praedamitae, sive Exercitatio super versibus 12, 13 et 14 Cap. V. Epist. Pauli ad Rom., quibus inducuntur primi homines ante Adamum conditi. Amst. 1655. 4o et 12o. Ook in het Nederd. (Praeadamiten of oeffening over het 12, 13 en 14 vers des vijfden capittels van den Brief des Apostels Pauli tot den Romeynen, waerdoor geleert wort datter menschen voor Adam geweest zijn. Gedruckt in 't jaar 1661. 12o) van Isaäc la Peyrère, een protestant, geboren te Bordeaux, die later Catholiek werd. Zijn geschrift, in Holland verboden, werd ook door J.C. Danhawer, J. Micraelius, J.H. Ursinus, J. Hilpert, A. Hulsius, Phil. le Prieur, J.B. Morinus, en anderen aangevallen.
Zie Bayle, i.v.; R. Simon, Lettres Chois, T. II. C. I-IV. d'Aubery, Mém. pour serv. à l'Hist. de Holl. p. 348; Dict. Bibl. T. III. p. 73; Holl. Merc. 1657. bl. 15.
Oratio Theologica de duobus extremis in quaestu vitandis Ultraj. 1656. 4o.
Oratio Theologica de duobus extremis in peste declinandis; cui, ob affinitatem materiae adjungitur Diatriba, quâ disquiritur an possit et debeat homo Christianus in suis morbis Medicos advocare, et eorum curae se committere. Gron. 1656. 4o.
Judicium et Responsum ad Quaestionem sibi propositam de
| |
| |
canonicis Ultrajectinis, qui Reformatam religionem profltentur. Gron. 1656. 12o. edit. 2 priori auctior. Ibid. 1657. 4o.
Epicrisis Theologica ad quaestiones de Gratiâ et Redemptione universali pro restrictione Gratiae salutaris, et redemptionis in Christo ad solos electos adversus Joannis Dallaei Apologiam; adjicitur ad calcem Exercitatio cujusdam viri docti de sufficientia et efficacia mortis Christi, cum brevibus ad illam observationibus. Gron. 1656. 12o. It. Accedunt Sricturae breves ad ejusdem Dallaei Vindicias. Gron. 1661. 4o.
Jean Daillé, predikant te Charenton, had geschreven:
Apologia pro duabus Ecclesiarum in Galliâ Protestantium Synodis Nationalibus (de synode van Alençon en Charenton). Amst. 1655. 12o, Dit geschrift maakte veel gerucht onder de protestanten. Toen Maresius het in zijn Epicrisis had aangevallen, gaf Daillé in het licht: Vindiciae Apologiae pro duabus.... Synodis Nationalibus adversus Epicrisin. Amst. 1657. 12o.
Hiertegen schreef Maresius zijne Stricturae breves, waarop de kampvechters zich met elkander verzoenden.
Examen Theologicum quatuor quaestionum: 1 de Episcop. origine contra Joh. Prideaux; 2 de clericor. jurisdict. temporali, 3 de Divortiis. 4 de Annihil. mundi. Gron. 1657. 12o.
Compendiosa Papismi refutatio Ed. 2a recogn. et aucta. Gron. 1658. 4o.
Johanna Papissa restituta: sive Animadversiones et Annotationes hist., ad D. Blondelli Catal., dum viveret, Hist. Eccl. in ill. scholâ Amstel. Profess., libr. post. anno super. edit. Amstel. sub hoc titulo: De Johanna Papissa etc. His additur brevis Refut. Praef. Apol. quam Anacrisi praefixit S. Cuncellaeus, illius editor: et Append. loco Dissert. Theol. pro SS. Trinit. eidem Curcellaeo Anti-Trinitario opposita. Gron. 1658. 4o.
Oratio parent. in obitum P. Eissenghe, Reip. Gron.-Cons. Sen. Gron. 1658. fol.
Celebr. distinctionum, tum Philosophic., tum Theol. Synopsis H.L. Castanaei Rupipozai, cum S. Maresii notis perpet. Tiguri 1639. 12o.
Decisio Acad. Quaestion. aliquot Theolog. Gron. 1659. 4o.
Videntes, sive Dissert. Theol. in tres Disputationes distributa, de Prophetiâ et Prophetis. Gron. 1659. 4o.
Xenia Acad. sive 1o Disput. Theol. de Personalitate, adeoque Divinitate Spirit. S. contra Socinianos, 2o. Apologia trimembris pro decisione Synodi national. Dordrac. de objecto Praedestinationis; opposita operosae cuidam disputationi Anti-Synodicae alibi habitae XXXI Oct. 1649. C. Praef. in qua de variis rebus ad Eccl. Belg. disserentur etc. Gron. 1660. 4o.
Fasciculus Myrrhae, continens varios Tractatus Theol. maximè Polemicos, nunc in unum collectos. Gron. 1660. 4o.
| |
| |
S. Maresii Responsi et Judicii sui Theol. de canonicis Ultraj. Vindiciae, adv. A. Essenii impugnationem emissam sub titulo: Defens. Concil. Theol. Ultraj. Gron. 1660. 4o.
Jnstitutionum Juris can libri quatuor, M.A. Cuccho authore, c.S. Maresii scholiis et animadversionibus, quibus praefigitur ejusdem Dïssert. Theol. de jure canonico. Gron. 1660. 4o.
Dissertatiuncula Historico-Theologica de Waldensibus. Gron. 1660. 4o.
Reflexiones breves ad conceptum M. Netheni, circa reform. quinq. capitul. Ultraj. Gron. 1660. 4o.
Sylloge Disput. select. Gron. 1660. 4o.
Sylloge Disput. aliquot select. a S.M. habitarum, secundis illius curis in fascem collect. Gron. 1660-1663. 2 vol. 4o.
Epistola ad Amicum de reconciliatione inter se et celeb. D. Voetium. Gron. 1661.
Thesaurus Theol. Sedanensis, sive Disput. Theol., in Sedanensi Acad. variis temporibus habitarum a Pet. Molinaeo, Jac. Capello, Ambrosio Ramburtio. S. Maresio, Alex. Colvino, J. le Vasseur, Jac. Alpaeo de St. Maurice; nunc. primum collectus a Jacobo de Vaux, additis aliquot Tractatibus Theologicis. Gen. 1661. 2 v. 4o.
Relatio Collequii inter Theologos Marpurgenses et Rintelenses, c. observatt. Gen. 1663. 4o.
Defensio fidei Catholicae et Orthodoxae adv. Steph. Curcellaei Quaternionem. Gron. 1663. 4o.
Disput. de Origine et Conditione Festi communionis Rom. de sancto, ut loquuntur, sacramento. Gron. 1663. 4o.
Response sommaire au livre de M. le Cardinal de Richelieu, intitulé: Traité pour convertir ceux qui se sont separés de l'Eglise, par le sieur R. de la Ruelle, (Theod. Maimbourg). Avec une petite préface de M.S. Des-Marêts. Gron. 1664. 4o.
S. Maresii ad D. Petrum Serarium, Chiliasmus enervatus, sive Disputatio Theol. de conjunctione omnium Planetarum in Sagittario, factâ anno 1662, et de iis qui per illam portendi dicuntur; et Vindiciae de conversione universali, et restitutione Judaeorum, nec non de Abolitione Anlichristi. Gron. 1664. 4o.
Epist. ad J. Cocceium de suis Responsionibus ad LXXXIII quaestiones sibi propositas, et in Academiâ Groning.-Cmlandicâ XXI Jan. 1663 ventilatas et de Cocceji animad. eo spectantibus. Gron. 1665. 4o.
De abusu Philosophiae Cartesianae surrepente et vitando in rebus Theol. et fidei. Gron. 1667. 4o.
Deze verhandeling werd door R.v. Mansveld, hoogl. in de wijsbegeerte te Utrecht, onder den naam van Petrus ab Andlo hevig aangevallen. Maresius antwoordde hem met de Vindiciae (hier achter).
La sainte Bible Françoise, Edit. nouvelle sur la version de Génève revue et corrigée; avec les notes de la Bible Flamande, celles de Jean Diodati, et autres; un Chronologie historique,
| |
| |
des tables géographiques etc. par les soins de S. Des-Marêts, Ministre à Gron. et Henri Des-Marêts, Ministre à Delft, père et fils. Amst. 1669. 3 vol. fol.
De crucifixione Messiae contra Judaeos. Gen. 1669. 4o.
Audi alteram partem S.M. et Jacobi Altingii. Amst. 1669 12o. Audi etc. Pars altera: sive revisio Judicii Cocceiani in causa Altingio-Maresianâ, c. paucis annexis. 1699. 12o.
Histoire curieuse de la vie, de la conduite et des vrais sentimens du sieur Jean de Labbadie, avec la modeste réfutation de la Déclaration en forme de Manifeste. publiée par Jean de Labadie pour justifier ses desseins, ses résolutions scismatiques qui lui ont attiré une juste déposition. La Haye 1670. 12o.
Vindiciae Dissert. de abusu Philos. Carthesianae adv. Petr. de Andlo. Gron. 1671. 4o.
Clypeus Orthodoxiae sive Vindiciarum suarum priorum pro suâ Dissertatione de abusu Philosophiae Cartesianae Vindiciae posteriores. Gron. 1671. 4o.
Jndiculus praecip. controversiarum contra Christophori Wittichii Theologiam Pacificam (1671).
Catechesis publica, sive Porismata Theologica ad singulas illius Dominicas, olim publice disputata, nunc vero recusa ex ipsius auctoris recognitione et emendatione. Gron. 1672. 8o.
Brevis discursus de felicitor soluto Groningae obsidio, habitus 23 Aug. 1672. Gron. 1672. 4o.
Tract. brevis de afflicto statu studii Theol. in Foeder. Belgio et commoda illius restituendi ratione. Gron. 1672. 4o.
In het Nederduitsch verschenen o.a.:
Consideratie op het stuk van leenige op intrest, panden enz.
Zedig ondersoek en grondig berigt over de geestelijke goederen. Amst. 1661. 4o.
Advys berigt ten verzoeke van de Heeren van de vroedschap der stad Uytrecht. 1680. 4o.
Zie Bayle, Dict. Hist. et Crit. T. II. p. 554-561, Niceron, Memoires, T. XXVIII. p. 46-91; Biogr. Univ. i.v.; Jöcher, Gelehr. Lex.; Vitae Prof. Groning. p. 134, seqq.; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 856; Saxe, Onomast. litter. T. IV. p. 348, sq.; Buddeus, Isag. ad Theol. T. II. p. 1142, 1143; Pfaffii, Introd. in Hist. Th. Litt. T. II. p. 227; Burmanni, Traj. erud. p. 282, 284; Judicia et Responsa Cll. virorum de confraternitatibus Marianis, Delft 1644, 12o.; Königii, Bibl. V. et N.; Morhofii, Polyhist. Moreri; Freheri, Theatr. P. IV. Sect. III. p. 704-7, c. icone; Crenii, Anime adv. Philol. P. II. p. 56, P. VI. p. 109-112, P. XI. p. 122-125, P. III. p. 108-112, 159, 160, P. XIV. p. 17-24, 96, P. XVII. p. 81, P. XIV. p. 86; Krantsius, ad Conringium, Saec. XVII. p. 192; J. Fabricii, Hist. Bibl. P. IV. p. 517-521; Bibl. Bunav. T. VII. p. 1421, 1422; Paquot, Mém. pour serv. à l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. I. p. 274, Muntinghe, Acta Saec. Acad. Gron. p. 47, 90, sq.; Bouman. Gesch. d. Geld. Hooges. D. I. bl. 196; Ypey, Gesch. d. System Godgel. D. II. bl. 77, 78, 108-113; A. Velingius, Redev. over de
Illustre school
| |
| |
te 's Bosch, bl. 19-25; Dr. C.R. Hermans, Gesch. der Illustre en Lat. schol. te 's Bosch, bl. 10-12; Ypey en Dermout, Gesch. d. Herv. Kerk, D. I. aant. bl. 113, D. II. bl. 401, 475, 478, 483, aanteek. bl. 59, 236, 307, 314, 319; Hopman, Iets over de illust. L.V. Broeders, te 's Hertogenb. 's Hert. 1819; Te Water, Tweede eeuwged. der geloofsbel. bl. 167, verv.; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch. D. III. bl. 29, D. VI. bl. 119; Hofstede de Groot, Ges. d. Broederk. te Gron. bl. 76, 143; van Kampen, Bekn. Ges. d. kunst. en wetens. D. II. bl. 2, 3, 5, 6 Collot d'Escury, Holl. roem in kunst. en wetens. A. IV (1) p. 5-8; v.d. Aa, Herinner. D. II. bl. 52; Muller, Cat. v. port.; Arrenberg, Naamr.; Hoogstraten, Kok, Chalmot, B.W. D. VII. bl. 214-217. |
|