zoo vele vijanden, besloot van Maren, liever den aan hem toevertrouwden bodem door de vlammen te doen verteren, dan dien in handen der Britten te doen vallen. Tot dat einde verdedigde hij zich zoo lang mogelijk met zijne voorste stukken, zond zijne equipage, uitgezonderd drie kloeke vaartuigen, met geweer en wapens naar wal, vernagelde het geschut, wierp de draaibussen over boord en stak met eigene handen, op het oogenblik dat de vijandelijke brik hem de volle laag gaf en de overige vaartuigen het op een snaphaanschot genaderd waren, zijn schip in brand. Naauwelijks zag de vijand de vlam het voorluik uitbarsten, of zijne sloepen, eene ontploffing vreezende, stoven uiteen, van welke omstandigheid de onverschrokken van Maren gebruik maakte om nevens zijne krijgsmakkers, onder een hagelbui van kogels, met de jol het land te bereiken. Hij was gepensioneerd kapitein ter zee, ridder der Militaire Willemsorde en van den Nederl. leeuw, toen hij 24 Maart 1854 te Arnhem overleed. Hij was gehuwd met J.M.J. Engelen, die hem overleefde.
Zie Vink, Geschied. der Landing D. I. bl. 27-28; van der Aa, Gesch. van den jongst geëindigden oorlog, D. VII. bl. 364, Krayenhoff, Geschiedk. Beschouw. bl. 44; De Jong, Geschied. v.h. Nederl. zeew. D. VI b. bl.