| |
| |
| |
[Johannes a Marck]
MARCK (Johannes a) of VAN MARCK, een der beroemdste voetiaansche predikanten, werd den 31 Decemb. 1655 v.s. (10 Jan. 1656) te Sneek geboren. Zijn vader was Willem van der Marck, rector der latijnsche school te dier plaatse, zijne moeder Margaretha, dochter van Johannes Cloppenburg, hoogleeraar te Utrecht. Na vroeg zijne ouders (zijne moeder stierf den 27 Julij 1656, zijn vader den 16 September 1667) verloren te hebben, werd hij door de weduwe van zijn moederlijken grootvader, Elisabeth Busch opgevoed. Den 10 Februarij 1670, dus op veertienjarigen leeftijd, werd hij student te Franeker, en oefende zich aldaar twee jaren in de fraaije letteren, en onder den hoogleeraar Johannes Wubbena in de wijsbegeerte en wiskunde. Daarna woonde hij de openbare lessen van Nicolaas Arnoldi over de godgeleerdheid en de private lessen van den beroemden Balthasar Bekker bij en legde zich, onder Nicolaas Blancardus en Johannes Gerardus Terentius op de Grieksche en Hebreeuwsche talen toe. Tegen het einde van Augustus 1673 begaf hij zich naar Leyden om Johannes Coccejus, Abraham Heidanus, Alardus Uchtman, Antonius Hulsius en vooral Frederik Spanheim over de godgeleerdheid te hooren en zich, onder de predikanten Pieter van Staveren en David Knibbe op de predikkunde toe te leggen. In 1675, op negentienjarigen leeftijd, werd hij door den Frieschen edelman Johannes à Goslinga tot predikant te Midlum benoemd, en nog in hetzelfde jaar werd hij, na het verdedigen van twee dissertatien, de eene ad selectas quasdam positiones philosophicas, de andere ad locum Ezech.
XX:25 tot doctor in de wijsbegeerte en in de godgeleerdheid bevorderd. Om het zeldzame, dat eene naauwelijks twintigjarige jongeling die dubbele eer genoot, kenden curatoren der Friesche hoogeschool hem een eergeschenk van f 500 toe. Reeds vroeger zagen zijne Specimina de pane ἐπιουσίῳ et locis conventuum aetate Aposlica het licht. Curatoren der Franekersche hoogeschool stichtten ten zijnen gunste een derden leerstoel in de godgeleerdheid. Hij aanvaardde den 5 September van het jaar 1676 zijn bediening met eene Oratio de augmento scientiae theologicae. Zijne buitengewone geleerdheid deed Curatoren te Groningen tweemaal besluiten hem aan hunne hoogeschool te verbinden. Zij mogten hierin niet slagen, doch toen zij hem in 1682 tot professor primarius theologiae, en akademieprediker benoemden, aanvaardde hij die bediening den 20 Junij van dat jaar met eene Oratio inauguralis de sopiendis in Ecclesiâ litibus. Nogtans bleef hij niet zonder twist met zijnen ouderen ambtgenoot Johannes Braunius, wien het hinderde dat van Marck boven hem geplaatst was. In 1683 werd hij ook tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis benoemd, welk ambt hij den 9 Mei
| |
| |
van dat jaar met eene Oratio de veterum et hodiernorum papisticorum errorum convenientia aanvaardde. Van Marck bleef acht jaren te Groningen, terwijl zijn roem meer en meer door zijne schriften verspreid werd. Onder anderen gaf hij een theologisch systeem, waarover hij tien jaren gearbeid had, in het licht. Aan geen systematischen arbeid is welligt meer en langduriger eer te beurt gevallen dan dezen. Zelfs aan het einde der vorige eeuw werd het door Abresch en Bonnet tot leiddraad bij het akademisch onderwijs gebruikt. Ofschoon dit systeem, eene reeds eenigermate ontwikkelde kennis van de theologische wetenschappen veronderstelt en soms aan een zamengedrongen stijl en duistere wijze van uitdrukking lijdt, ontbrak het echter niet aan voorbeelden, dat predikanten er zoo hoog mede wegliepen, dat zij de hollandsche vertaling bij eenvoudige landgemeenten ter lezing aanbevalen. Na den dood van Stephanus le Moyne, benoemden de Curatoren der Leydsche hoogeschool à Marck tot diens opvolger en den 5 December 1689 aanvaardde hij dit professoraat met eene redevoering de debita S. Scripturarum veneratione, terwijl hij, den 9 Januarij 1702, het hem, na den dood van Spanheim opgedragen onderwijs in de kerkelijke geschiedenis aanving met eene Oratio de Christianismi propagati admirandis. Tevens werd hem door J. Trigland de helft eener predikantsbediening opgedragen, welke hij waarnam tot 1712. Sedert 1727 verminderde zijne gezondheid en hij overleed den 30 Januarij 1731 aan eene beroerte. Johannes Wesselius hield eene lijkrede op hem. A Marck huwde 1 Helena Bukholt die hem eene dochter, die hem overleefde, en vijf andere kinderen, die vroeg overleden, schonk; 2 Catharina Ursinus,
dochter van den Rotterdamschen predikant van dien naam. Een zoon, Johannes Wilhelmus, is predikant te Berkhout, Assendelft en Gouda geweest.
G. Valk heeft hem in zijnen mannelijken leeftijd in plaat gebragt; L. van der Laan en de Effigies bij van der Aa vertoonen ons hem in zijnen ouderdom.
Hij schreef:
De Sibyllinis Carminibus disputationes academicae duodecim: accedit breve Examen Dissertationis Gallicae de Sibyllinis Oraculis, editae Parisiis à Johanne Crassetio. Franeq. 1682. 12o. In dit werk tastte à Marck de dissertatie van den jesuit Jean Crasset Sur les Oracles des Sibylles aan, in 1678 in 12o. te Parijs gedrukt. Bij den herdruk van zijn werk (Paris 1683. 12o) voegde Crasset Reponse à la critique de Marckius, welke deze wederlegde in de voorrede zijner Exercitationes juveniles.
Exercitationes juveniles XXVI, sive disputationum textualium, atque orationum (IV) in Academiâ Franequeranâ olim habitarum fasciculus. In Praefatione repetitae ineptiae Jo- | |
| |
hannis Crassetii, Jesuitae Parisiensis, ac Sibyllinis Oraculis exploduntur. Gron. 1686. 8o.
Compendium Theologicae Christianae Didactico-Elenchticum, immixtis problematibus plurimis et quaestionibus recentioribus adauctum, in usum Academicae juventutis. Gron. 1686. 8o.
It. emendatius, adauclum indicibus, nec non X centuriis positionum Theologicarum. Amst. 1690. 4o.
It. cum notatione operum auctoris, quibus eadem, quae hic fusius tractata sunt. Ibid. 1722, 1727. 4o. De zesde druk, door den hoogl. van Irhoven bezorgd, verscheen te Utrecht in 1742. Vertaald in het Ned. Rotterd. 1705. 4o. en later. De schrijver gaf een uittreksel van dit werk met den titel: Christ. Theol. medulla Didactico-Elenchtica ex majori opere secundum ejus capita et paragraphos expressa. Amst. 1690. 12o., dikwerf met verm. herdrukt, in het Ned. overgezet met eene leerrede over 2 Petr. III:15. Amst. 1705. 12o. Rott 1723. 4o. 1730 (3e dr.) 1741 (4e dr.) (Het merg der Christene Godgeleerdheit, behelzende te gelijk eene kerk leeringe der waarheid en wederlegging der dwalingen, overgenomen uit het latijnsch werk tot dienst der Akademische jeucht opgesteld, 2 dr. overzien, verbetert en door vele onderscheidingen opgehelderd.)
De Rotterdamsche predikant Joh. Wilhelmius gaf er een ander uittreksel van in het Ned. Rott. 1714, 1720. 12o. De hoogl. B. de Moor heeft een Commentarius op het Compendium in zes deelen (1761-1771), en de hoogl. Ratelband eene Synopsis Analytica theol. Christ. secundum cl. J. Marckii medullam concinnata, in usus primos academicae juventutis 1771, gegeven. Van de Medulla is ook eene schets door den Groninger hoogl. van Velsen 1745 en dictata theologica daarover zijn door Prof. P. Hulsius, Groning. 1749 geleverd.
Narratio apologetica protestationis atque oppositionis a se institutae contra nonnullas Joannis Braunii theses. Gron. 1686. 12o.
Appendix contra defensionem Johannis Braunii. Ibid. 1687.
Analysis Exegetica capitis LIII Jesaiae, in qua alia complura vaticinia de Messia illustrantur. Accedit Mantissa observationum textualium. Gron. 1687. 12o. Lugd. Bat. 1700. 12o.
Commentarius in Apocalypsin S. Joannis, seu Analysis exegetica. Amst. 1689. 4o. It. id. emend. et auct. Traj. ad Rhen. 1699. 4o. It. altera edit. c. animadverss. ad censuram praef. a Joh. Waïeno editam. Traj. 1699. 4o. z.t. in het Ned. overg. Leid. 1739. 4o.
Exercitationes Miscellaneae, sive selectarum disputationum, atque Orationum (V) in Acad. Groningo-Omlandica habitarum fasciculus. Amst. 1690. 12o.
Textuales Exerritationes ad 4 selecta loca Veteris et Novi Testamenti, Argumenta quaedam praecipua de Unctionibus, Polygamia, cultu Molech, miraculosâ custodiâ vestium Israë- | |
| |
liticarum, capillitio Abhschalomi, Damasco capite Syriae, Daemoniacis, etc. paulo latius tractantur. Aecedit dissertatio inauguralis Leidensis de debitâ sacrarum scripturarum veneratione. Amst. 1694. 4o.
In Hoseam Commentarius, seu Analysis exegetica, qua Hebraeus textus cum versionibus confertur, vocum et phrasium vis indagatur, rerum nexus monstratur, et in sensum genuinum cum Examine variarum interpretationum inquiritur. Diatribe annexa est singularis de accipienda uxore et liberis fornicationum. Amst. 1696. 4o. Met een voorrede over de 7 periodon van het N.T. tegen een akad. leerrede van Prof. van der Waeyen.
Exercitationes exegeticae ad L selecta loca V. et N. Test. Amst. 1697. 4o. (Vervolg van de bovengenoemde Analysis Exegetica).
Commentarius, seu Analysis exegetica in Prophetas, Ioëlem, Hamosum, Hobhadiam et Ionam. Amst. 1698. 4o.
Commentarius seu Analysis exegetica in Prophetas Haggaeum Zachariam et Malachiam. Amst. 1701. 2 vol. 4o.
Commentarius, seu Analysis exegetica in Canticum Salomonis: annexa est etiam Analysis exegetica Psalmi XLV. Amst. 1703. 4o,
Oratio funebris in obitum plurimum Rev. doctissimi et celeberrimi viri, Jacobi Triglandii, Jac. fil., Jac. nep. SS. Theol. Doct., hujusque et Antiquit. Hebraic Profess. Cl., et Eccl. Lugd. Prof. fidel. Habita ex ampl. Senatus Acad. decreto post dictum funus a.d. XXVIII Sept. Ao. MDCCV. Ook achter de Dissert. Theol. et Phil. van Trigland. Delphis 1728. 4o. Vert. in het Ned. (Lijkreden over den dood van Jacobus Triglandius).
Historia Paradisi, illustrata libris quatuor, quibus non tantum loci istius plenior descriptio exhibetur, sed et hominis integritas, lapsus, ac prima restitutio declarantur, secundum Genesios capita II et III. Accedit Oratio Academica de propagati Christianismi admirandis. Amst. 1705. 4o.
Exercitationes Biblicae ad L. loca V. et N. Test. Accedit Oratio funebr. in obit. Jac. Triglandii Lugd. Bat. 1706, 1707. 2 vol. 4o. (tweede vervolg der Anal. Exeg.)
Oratio funebris in obitum Hermanni Witsii. Lugd. Bat. 1708. 4o.
Seripturariae Exercitationes ad XXV selecta loca V. Test. Amst. 1709. 4o. In de voorrede valt hij Jean le Clerc aan. (Derde verv. der Anal. Exeg.)
Scripturariae Exercitationes ad XXV selecta loca N. Test. Amst. 1710. 4o. (Vierde verv. der Anal. Exeg.)
Considerationes Theol. de matrimonio leviri cum fratriâ, num hodie permittendo. L.B. 1711.
In praecipuas quasdam partes Pentateuchi commentarius,
| |
| |
seu ultimorum Jacobi, reliquorum Bileami, et novissimorum Mosis Analysis exegetica. L.B. 1713. 4o.
Sylloge Dissertationum Philologico-Theologicarum ad selectos quosdam textus V. Test. Argumenta praecipua de Salem Melchisedicianâ, de circumcisione Tsipporicâ, vestitu annuo sacerdotis, hirco Azazeli, incestu vetito, divini nominis interdicto, Israëliticis Jubilaeis, Synedrii magni originibus, Corachi historiâ. Prophetâ simili Mosi, Divortiorum lege, Jephtaei Voto, Hendoricâ Pythonissâ, etc. paullo plenius exponuntur et quorumdam Psalmorum Analyses exegeticae miscentur. Cum indice textuum, rerumque et vocum necessario L.B. 1717. 4o. (Vijfde verv. der Anal. Exeg.)
Sylloge Dissertationum Philologico-Theologicarum ad selectos quosdam textus Novi Testamenti. L.B. 1721. 4o. (Zesde verv. der Anal. Exeg.)
Judicium Ecclesiasticum contra Hermannum Alexandrum Roëllium laudatum. L.B. 1723. 4o. Door Herman Willem Matthijs. pred, te Hoorn, in het Nederd. vert. Leyden 1725. 4o.
Fasciculus Dissertationum Philologico-exegeticarum ad selectos textus Vet. Test. L.B. 1725. 4o. (Zevende vervolg der Anal. Exag.)
Fasciculus Dissertationum Philologico-Exegeticarum ad selectos textus Nov. Test. L.B. 1727. 4o. (Achtste vervolg der Anal. Exeg.)
Exaltationis Jesu Christi historia illustrata L.B. 1728. 4o.
Exspectatio gloriae futurae Jesu Christi ex prophetarum oraculis illustrata. L.B. 1730. 4o.
Opuscula prima Philologico-Theologica, quondam sparsim edita, cum praefatione Cornelii a Velzen. Groningae 1748. 2 vol. 4o.
Korte verklaring van het IV Gebodt der Goddelijke wet, overgenomen nit eene Lat. oefeninge. Leyden 1708. 4o. met een bijv. 1726. 4o.
Onderzoek der VII perioden des N. Test. met een aanhangsel van de VI teekenen der tijden des O. Testaments. Overgenomen uit 's autheurs Latijnsche Schriften. Leid. 1713. 4o.
Brief over de heiliging van de kinderen der geloovigen in Christus. Leyden 1729. 4o.
Twee brieven van de waare gestalte der kerke en het kerkbestuur. Leyden 1731. 4o.
De verwagte vernieuwinge des weerelds. In eene leerrede uit 2 Petr. 3-13. Bij gelegenheit van den ingang dezer Nieuwe Eeuwe kerkelijk verklaart en tot gemeen nut aangedrongen, in de groote kerk tot Leiden, den 1 Jan, MDCCL des naar de middags. Leyden 1701. 4o.
Uytlegg. of verklar. v.d. Prof. Hosea, overg. d.G. Kleyn, 2 d. Amst. en Leyd. 1748.
Lykreden over den dood van Frigland. Leid. 1705. 4o.
Lykreden over den dood van Witsius. Leid. 1708. 4o.
| |
| |
Hij was ook latijnsch dichter. Zie zijn Carmen over F. Spanhemii Orat. de emendandis studiis, 1623.
Zie Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Biogr. Univ. Wesselius, Orat. funcb. in obitum J. à Marck; ad Calcem dissert. ejus Acad.; Jöcher et Adelung, in voce; Saxe, Onom litt. V. p. 242; Muntinghe, Acta saec. Acad. Gron. p. 92; J.G. Walchii Bibl. Theol. Select. T. I. p. 220; Brem. Bibl. Cl. II. p. I. p. 130; Cl. VI. p. I. p. 140, Cl. VIII. p. I. p. 1064; Clarisse, Encyclop. Theol. (Ind.); Nic. Arnoldus, Progr. fun. Barbarae Marchii, 1677; C A. Heumanni, Poecile, T. II p. 260; Chr. M. Pfaffius, Praefat. novae edit. comment. Marckii in Prophet. minores Tubing, 1734, fol. Vriemoet, Ath. Fris. p. 544, scqq.; Ypey, Geschied. d System. Godgel. D. II. bl. 125; Geschied. der Ned. Herv. kerk in de XVIII eeuw, D. VII. bl. 256, D. VIII. bl. 48 volgg.; Ypey en Dermont, Gesch. der Ned. Herv. kerk, D. II. bl. 552, D. III. bl. 305; van Einem, Kerk. Gesch. D. III. bl. 492; Levensbeschrijning van beroemde en gel. mannen, D. III. bl. 492; Paquot, T. I. p. 193; Siegenbeek, Gesch. d. Leyds. Hooges. D. I. bl. 290; Toev. en Byl. bl. 159, verv.; Te Water, Narratio de rebus Acad. Lugd. Bat.; Bouman, Gesch. d. Geld. Hoogeschool, D, I. bl. 85; D.
II. bl. 45, 646; Glasius, Gesch. d. Herv. D. II. bl. 433; Godgel. Ned. o.h.w.; Schotel, Kerk Dordr. D. II. bl. 124; Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Gesch. D. VII. bl. 429; Boekz. d. Gel. wereld, 1721 a. bl. 17-24, 1723, b. bl. 140, 1729 b. bl. 5; Rabus, Boekz. v. Europa, 1694 a. bl. 17, 1696 a bl. 433, 1697 b. bl. 439; 1698 b. bl. 69, 1700 bl. 548, 1701 bl. 810; Cat. de Groe, p. 38, 67, 141, 147. Muller, Cat. v. portr. |
|