van Grave, Megen, Batenburg en andere plaatsen, het stormenderhand innemen van Nuis, zijn welgelukte aanslag op Blankenburg, het bemagtigen van Sluis; zijn toeleg op Geertruidenberg en Breda, alsmede op Bommel en Heusden, die hem echter mislukte, waarvan de oorzaak gezocht wordt zoo in den onwil der soldaten als in den twist, tusschen hem en den bevelhebber Leva gerezen; het innemen van Herpt, Heel, Hemert, Rees en Rijnberk. Het was dan niet zonder reden, dat Parma de Nederlanden voor een tijd verlatende, het hooge bewind over de krijgsmagt in Brabant aan Mansfelt toebetrouwde, en dat hij zich van hem bediende, om Breda, onlangs bij verrassing door de Staatschen ingenomen, te hernemen. Na den dood van Parma, kreeg de oude graaf van Mansfeld het hoog gezag voor een tijd in handen, en schikte zijn zoon Karel tot den veldtogt naar Frankrijk, om 't bevel over 's konings leger aldaar te voeren; die ook in dat rijk zijn heldenmoed deed blijken. Hoe verdienstelijk Mansfeld zich anders maakte door zijne krijgsbedrijven, werd hij echter, na zijne wederkomst, gelijk de meeste Nederlandsche heeren, met opzet buiten het bestier van staatszaken, door de Spaansche raadsheeren gehouden, en men zocht zelfs gelegenheid om hem buiten de Nederlanden te doen vertrekken. Met dat oogmerk werd hij, onder schijn van verhooging, den keizer tot veldheer in Hongarije aangeprezen, waar hij zich tegen de Turken dapper gedroeg. Hier eindigde hij zijn leven in den ouderdom van 52 jaren te Comorn, in 1594. Hij huwde drie maal, onder welke Maria Christina van Egmond, weduwe van Odoard van Bournonville.
Zie van der Haer, de Init. tumul. Belg. C. II. p. 195, 318, 322; Viglius ab Aytta, Ep. VII ad Hopperum p. 358; Strada de bello Belg. lib. V. p. 211, lib. VI. p. 313, 314, 569, 573; dec. II. lib. VI. p. 346, 390, 395, 511, VII. p. 351, 420, 421, 439, 453-455, 459, 469-480, VIII. p. 490, 581, 582, IX. p. 73, 569 X. p. 719, 723, scqq. 733, 736, 754-761; Hooft, Ned. Hist. B. IV. bl. 131, B. XVII. bl. 35; XXVII. bl. 35; Meursii, Rer. Belg. lib. I. p. 15; le Petit, La grande chron. anc. et moderne de Holl. Zeel. etc. liv. IX. p, 165, XI. p. 347, 348, XII. p. 410, XIII. p 472, XV. p. 650; De Tassis, Comment. de tumult. belgic. lib. IV. p. 284, 293, 296, 297, I. VII. p. 484, VIII. p. 516, 526 H. Loyens, Synopsis Rer. ab Lothar. Ducibus gestorum p. 470, 515; J.H.v. Heurn, Beschr. van 's Hertogenbosch, D. II. bl. 163-170, 186-189; van Reyd, Ned. Hist. B. XXXI. bl. 76; Bentivoglio, van Meteren, Schiller, Wagenaar, Vad. Hist. (Reg.) Cerisier, Vad. Hist. (Reg.) Beaufort, Lev. van Willem I D. III. bl. 187; Bosscha, Neerl. Held. te land, D. I bl. 288, 289, 299, 324; Christinacus, Jur. Her. P. I. p. 173-174; Suit du supplem. du Nobil. T. I. p. 24; Hubner, Geslachtrek. Tafelen, Taf. 334-346; Hoogstraten, Kok; Te Water,
Verb. en smeeks. d. Edelen, D. I. bl. 378, D. III. bl. 4-10, volg.; van Loon, Ned. Histp. D. I. Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange-Nassau. (Ind.)