Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
tricht, waar hij ook tot Hoogleeraar werd benoemd, in 1743 te Delft. Hij werd aldaar in 1778 emeritus en ontsliep den 7 Februarij 1795. Hij huwde Eva Justina Baronesse von Schweidnitz. In 1795 werd eene levensschets van hem uitgegeven. Hij gaat in portret uit, gesneden door J. Snoek naar H. Lapis. 4o, Hij predikte in den Lampeaanschen smaak, blijkens zijn Betamelijk stil zijn en vertrouwen, voorgesteld in de verklaring en toepassing van den LXXII Psalm in twaalf leerredenen 1743. De gewigtigste vraag van den grooten Herder der schaapen, Jezus aan de opzieners zijner kudde, uit Joh. XXI:15 overwogen bij de bevestiging van Ds. W. Pielat te Delft. Delft 1749. Jubelrede tot prijs der Heerlijkheid van Gods genade - uitgesproken bij gelegenheid van de vervulling van deszelfs vijftigjarigen predikdienst. Delft 1777. Redevoering over het leven van Christus. Rott. 4o.
Zie A. Mandt, Levensschets van Seb. Godfr. Manger, Gor. 1795; Ypey, Gesch. der Christ. kerk in de 18 eeuw, D. VIII. bl. 633; Ab Utrecht Dresselhuis, de Herv. Gem. te Goes, bl. XXIV; Gla. sius, Godgel. Nederl. o.h.w.; Kobus en de Rivecourt, Biogr. Handwoordenb. o.h.w.; Arrenberg, Naamreg. van boek.; Boekz. der Gel. wereld, 1779 a bl. 525; Cat. v. Hullthem, No. 22910. |
|