1634 tot Doctor in de regten werd bevorderd. Weldra gaven hem Curatoren verlof tot het houden van openbare voorlezingen over het leenregt (Jus feudale) en in 1637 werd hij tot buitengewoon Hoogleeraar in dat regt benoemd. Twee jaren later werd hem met uitbreiding van zijnen lastbrief, onder gelijken titel, het onderwijs in het regt opgedragen; doch nog in den loop van hetzelfde jaar werd hij tot Hoogleeraar benoemd. Hij overleed den 5 April 1658. Zijn afbeelding bestaat, voortreffelijk door de hand van J. Suyderhoef bewerkt.
Hij schreef:
Dissertatio de artiflcio juridice disputandi. Lugd. Batav. 1636. 8o.
Tractatus de S.C. Velleiano. Lugd. 1630. 8o.
Tractatus de Emptione et Venditione. Lugd. 1630. 8o.
Sedes Materiarum illustrium, ex libris universi Juris selectarum. Lugd. Bat. 1636. 8o. cum augmento. Ibid. 1659, 1664, 4o.
Dissertatio de imminuendo labore studii juridici. Ibid. 1639. 4o.
Tractatus III. De lege commissoria in pignoribus: De compensationibus aut de secundis nuptiis. Ibid. 1639. 8o.
De justitia Romanarum Legum libri II. Ibid. 1634 et 1647. 12o.
De vi ac postestate, quam Juris Gentium Conventiones ad obligandum habent, Jure populi Romani. Ibid. 1640. 4o.
Beschrijving van stadt en landt van Dendermonde en Costuymen. Ibid. 1646. 4o.
Nog had hij beloofd:
Analysis Juris Feudalis.
Petri Castalii Opera, legum summariis ac notis illustrata.
Commentaria in Pandectas.
Zie Jöcher: Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 418; Foppens, Bibl. Belg. T. I. p. 523, 524; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 151, D. II. bl. 122, 269 o.h.w.; Kok, Vad. Woordenb.; Cat. de Groe, p. 93, 119, 192; Cat. Hoeufft, p. 45.; Muller, Cat. v. port.