[J. Mabuse]
MABUSE (J), Mabuge, Mabusius, Mabugius, Malbodius of Malboggio (Johannes, Jannyn, Jamyn, Jan de) eigentlijk Johannes Gersaert. Hij werd niet, gelijk men gemeenlijk opgeeft, in 1496 of 1500, maar, gelijk de heer Kramm, in zijn voortreffelijk werk, overtuigend aantoont, omstreeks 1470 geboren. Hij was een uitmuntend portret- en historieschilder, die zich van omstreeks 1496 tot 1505 in Engeland ophield, en er vorstelijke portretten, vervaardigde o.a. dat van Hendrik VII, die op Windsor en Hamptoncourt nog aanwezig zijn. Volgens den Catalogue du Musèe d'Anvers, zou hij in Italië in dienst van een prelaat uit het Huis van Bourgondië zijn geweest, deze van daar naar de Nederlanden gevolgd zijn, en na den dood van dien eersten beschermheer, in dienst van Adolf van Bourgondië zijn overgegaan. Kramm echter houdt niet Bisschop Philips, maar de abt Maximiliaan van Bourgondie, zoon van Boudewijn, bastaard van Bourgondie voor dien beschermheer. Het was op diens bevel dat hij de schoone schilderij op den hoofdaltaar in de kerk der abdij van Middelburg schilderde, welke in 1568 verbrand is. Albrecht Durer kwam van Antwerpen naar Zeeland om dit stuk te bewonderen. Kramm, die een zeer uitvoerig en hoogstbelangrijk artikel aan dezen schilder gewijd heeft, geeft ook eene opgave der meest bekende schilderijen, die door hem vervaardigd of aan hem toegekend zijn. Hij stierf te Antwerpen den 1 October 1532 en werd in de O.L.V. kerk aldaar begraven.
Zie Biogr. Univ. o.h.w.; Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Gros-Brittannien, S. 183; Dr. Waagen, Künstwerke und Künstler in England, Th. I. S. 317; W. Burger, Trésors d'art exposés à Manchester en 1857, p. 167; De Laborde, Les Ducs de Bourgogne, Introd. p. lxxxvii; Reygersberch, Dye Cronycke van Zeeland, Antw. 1551, op het jaar 1520; van Mander, Schilderbouck; de Piles, Lev. d. Schild., bl. 332; Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild., D. II. bl. 193; Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vl. Schild., D. IV. bl. 1037; Dict. Univers. Hist. Crit. et Bibliogr., T. X. p. 445; Nehalennia, Jaarb. voor Zeeuwsche Gesch., 1850. bl. 110.