algemeen bestuur der 's Gravenhaagsche teeken-akademie (1821), Bestuurder van het Haagsche departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen; Lid der Schoolcommissie dier Maatschappij, en werkend lid der Maatschappij Diligentia (1805), President van de 's Gravenhaagsche Commissie van bestuur der Nederl. huishoudelijke Maatschappij; Correspondent van de Maatschappij tot redding van drenkelingen (1822), Lid van 't Instituut voor 't onderwijs van blinden; Commissaris van de Zeebad Inrigting te Scheveningen (1823); Directeur van de Nederlandsche huishoudelijke Maatschappij (1830); Lid der Commissie tot examinatie der vee-artsen (1830), van de Maatschappij voor den Landbouw te Amsterdam (1830), Districts-Commissaris bij de 's Gravenhaagsche Armen-inrigting (1805); President van de Commissie ter herziening der Geneeskundige wetten (1841).
Ook was van Maanen Lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen (1814) en vervolgens van Fraaije Kunsten en Wetenschappen (1828) te Haarlem, van het Provinciaal utrechtsch Genootschap (1822), van het Bataafsch Genootschap van proefonderv. wijsbegeerte te Rotterdam (1805); Lid (1819) en (1836) Honorair lid van het Geneeskundig Genootschap te Hoorn, van de Geneeskundige Maatschappij te Brussel (1828), Buitengewoon lid van het Genootschap ter bevordering der Genees- en Heelkunde te Amsterdam (1840), Corresp. lid van de Société Royale des Sciences, Lettres et Arts te Antwerpen, Honorair lid van de Société Medico Chirurgicale te Brugge (1840), Lid der Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, en ter bevordering der Geneeskunde, van de Commissie voor de Cholera Morbus (1848-49); van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, afd. 's Gravenhage (1840), van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leyden (1831); Correspondent van het Bataviaansch Genootschap (1835), Lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1842).
Ook was hij Honorair raad adviseur van bestuur der 's Gravenh. teekenacademie, Lid van de Commissie voor het oprigten van het standbeeld van L. Coster en Regent van het H. Geest Hofje te 's Hage. Zijne ongewone bekendheid met geschiedkundige bijzonderheden van ons vaderland en bepaaldelijk met al wat tot de stad zijner geboorte betrekking had, deed hem een werkzaam aandeel nemen in eene in 1851 opgerigte vereeniging ter beoefening der geschiedenis van de stad 's Gravenhage, waarvan hij sedert den dood van Mr. A. Deketh, advocaat generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden, het voorzitterschap bekleedde. Zijne langdurige diensten erkende de Hooge Regering door hem in 1848 tot Staatsraad in buitengewone dienst te benoemen.
Hij huwde, den 27 April 1806, Margaretha Martine