geheime politie in te voeren was oorzaak van zijne verwijdering; doch de vorst, in wiens achting hij daardoor niet was gedaald, leide hem eene aanzienlijke schadevergoeding voor het gemis der aan zijn post verbondene bezoldiging toe. Na onze inlijving in het Fransche Keizerrijk werd hij tot eersten President van het Hooge Geregtshof benoemd. Willem I bevestigde hem niet slechts in die waardigheid, die hij tot de tegenwoordige inrigting der regterlijke magt behield, maar stelde hem ook tot Minister van Justitie aan. Bij de zamenkomst der Notabelen in 1814 door den Souvereinen Vorst bijeengeroepen, om het ontwerp van Staatsregeling, waaraan hij geen gering deel had, door Hoogstdenzelven der vergadering aangeboden, goed of af te keuren, werd hij door den Vorst met de belangrijke taak vereerd om de bijeenkomst met eene redevoering tot ontvouwing der gronden en beginselen, bij het ontwerp aangenomen en gevolgd, te openen, en kweet zich van die taak op eene allezins waardige wijze en met mannelijke welsprekendheid. Ook was hij lid der Commissie tot herziening der constitutie, welke de vereeniging der Zuid- met de Noord-Nederlanden in den jare 1815 noodzakelijk maakte. Zijne standvastige gehechtheid aan de belangen van zijn geboorteland, waardoor hij weigerde de Noord-Nederlandsche belangen voor die der Zuid-Nederlanden in de waagschaal te stellen, veelmeer aan dezelve op te offeren, zijn volhardende ijver, om de Nederlandsche taal, welke ook de volkstaal der meeste Zuid-Nederlandsche gewesten was, de zege over de Franschen te doen behalen; die standvastige getrouwheid, die lofwaardige ijver hadden onzen van Maanen den haat der jeugdige liberalen en vrijgeesten in de Zuid-Nederlanden, en van hunne onnatuurlijke bondgenooten, schijnheilige geestelijken, die gezamentlijk de geweldige afscheuring der beide Nederlanden in den jare 1830 bewerkten, zoozeer op den hals gehaald, dat zijn hotel te Brussel door het opgehitschte
gepeupel in brand werd gestoken. De koning vond wel geraden, dat hij voor den hevigen storm, die tegen hem opstak, voor een poos zou wijken, doch waardeerde zijnen voortreffelijken raadsheer te zeer, om hem niet spoedig in zijn vroegere waardigheid te herstellen, waarin Willem II, bij zijne komst op den troon, hem bevestigde. In 1842 ontving hij een eervolle rust met den rang en de voordeelen van Minister van Staat.
Hij besteedde sedert zijn tijd met de voortzetting zijner nooit geheel afgebroken letteroefeningen. Niet alleen was hij een uitstekend regtsgeleerde, maar ook geen vreemdeling in de wijsbegeerte en christelijke godgeleerdheid; bedreven in de oude en hedendaagsche geschiedenis en fraaije letteren en een vlijtig beoefenaar en kundig waardeerder der vaderlandsche historie en letterkunde. Voor de eerste bezat hij eene kostbare verzameling van echte, ongedrukte bescheiden, afkomstig