hij de Nederduitsche Navolging van de Algemeene Waereldlijke Geschiedenis van den abt Millot, in 10 deelen, terwijl hij inmiddels als een oorspronkelijk werk uitgaf zijne Redevoeringen voor Neêrlands Jongelingschap 2 d. zijnde deze, behalve zijne Redevoering bij gelegenheid van het invoeren der Christelijke Gezangen en Liederen in de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Haarlem 1805, de eenige leerredenen die afzonderlijk door hem zijn uitgegeven. In het jaar 1778 gaf hij een goede overzetting van Robertson's Geschiedenis vun Amerika in 4 d. (het Vde deel zag eerst in 1801 het licht, als lang na den dood van Robertson uitgegeven, mede door hem vertaald) en tevens eene van het verhaal eener Reize naar de IJsbergen van Savoye door Bourrit. In het volgende jaar vervaardigde hij eene vertaling van Robertson's Geschiedenis van Schotland, 3 d. alsmede van Watson's Brieven ter verdediging van den Christ. Godsdienst. Niettegenstaande dien arbeid wist hij nog tijd te vinden tot het schrijven eener Verhandeling, ter beantwoording der eerste vrage, door het in 1778 opgerigt Godgeleerd Genootschap van Pieter Teyler van der Hulst, uitgeschreven over het onderscheidend kenmerk van de Christelijke Openbaring en werd met den tweeden zilveren medaille bekroond. Dit antwoord wordt gevonden in het Zesde deel der Verhandelingen van dat Genootschap, van hetwelk hij in 1778 medebestuurder en later secretaris werd.
In 1780 gaf hij eene overzetting van Fordyce's Vriend der Jonge Heeren, 3 d. in het licht, en in dat en de beide volgende jaren de zoo algemeen geachte Brieven van John Moore, behelzende eene Beschouwing der Maatschappij en Zaken in Frankrijk, Zwitserland, Duitschland en Italië, terwijl hij ook een groot gedeelte vervaardigde van de overzetting van Robertson's Geschiedenis van Oud Griekenland, 3 d.
Met veel moeite liet hij zich in 1781 overhalen tot het vertalen van het A.M. Cerisier, Tableau de l'Histoire des Provinces Unies, en veranderde het langzamerhand in een geheel oorspronkelijk werk, dat hem veel moeite en tijd kostte. Hiermede was hij bezig tot 1787, onder de hand eene vertaling gevende van Miss More's Gewijde Tooneelstukken, de twee eerste deelen van de Vaderlandsche Karakterkunde, een oorspronkelijk werk in 2 deelen en de vertaling van Beatties Wijsgeerige en Dichtkundige Verhandelingen, 2 d.
In het jaar 1786 zag het eerste deel van het Vervolg op Wagenaar's Vad. Hist. in het licht. Aan het schrijven van dit oorspronkelijk werk, waartoe hij niet dan schoorvoetende besloten had, besteedde hij zeer veel tijd, en in 1811 kwam het laatste deel, namelijk het 47ste te voorschijn, hebbende hij, daar dit vervolg eerst een aanvang neemt met het uitbreken der Amerikaansche onlusten, ook nog het tusschen beide open-