Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 627]
| |
bij bespiegeling geleerd, in de dadelijke werkzaamheid te zien beoefenen, bewoog hem om in zijn 14de jaar met zijns vaders vriend, den commandeur Cornelis Gijsbertsz Zorgdraager, bekend door zijne Beschrijving van de Bloeijende opkomst der aloude en hedendaagsche Groenlandsche Visscherij, eene reis naar Groenland te doen. Zoo veel genoegen gaf hem deze togt dat hij, zijn lust volgende, geen ander beroep dan dat van een zeeman zou gekozen hebben; doch op raad zijner ouders, bepaalde hij zich tot het leeren van een handwerk, en wel van de houtzagerij, om zich voorts tot den koophandel te bekwamen, terwijl hij zich in zijne tusschen uren met de beoefening der wetenschappen. vooral met de wis-, sterre-, aardrijks- tijdrekenkunde en geschiedkunde bezig hield. Achtien jaren oud begon hij zich meer gezet op de kennis der H. Schrift toe te leggen en nu en dan eene preekbeurt bij de gemeente waar te nemen. Twintig jaren bereikt hebbende, begon hij zich onder den onderwijzer H.G. Mellinghuizen en onder den Lutherschen predikant Colerus, op de oude talen toe te leggen, en verkreeg spoedig eene genoegzame kennis van de Latijnsche, Grieksche, Oostersche en inzonderheid der Hebreeuwsche talen; later leerde hij de Fransche, Engelsche en Duitsche talen aan, en ging voort met zich in de Heilige Schriften en de kerkelijke geschiedenis naar de bronnen zelve te oefenen. Omtrent 21 jaren oud deed hij openbare belijdenis van de christelijke godsdienst, ontving de H. doop en nam behalve zijn beroep, nu en dan de dienst der kerk waar, terwijl hij nog daarenboven bij de beoefening der gemelde wetenschappen, die der penningkunde, natuurkunde en vaderlandsche geschiedenie voegde. In 1745 werd hij tot het waarnemen van de halve predikdienst, op eene jaarwedde van f 800 aangesteld, en sedert wijdde hij zich geheel aan het herderlijk werk, en liet allengskens den koophandel varen. In 1762 nam hij, ten gevolge van ligchaams ongesteldheid, ontslag en stierf den 20sten Maart 1767, in den ouderdom van ruim 77 jaren. Zijne bekwaamheden in het behandelen van burgerlijke zaken, deed hem ten vraagbaak van velen strekken, en bijzonder ijverig was hij in het behartigen der belangen van de Doopsgezinde Societyt in Noord-Holland, en het was een blijk van achting jegens hem, dat hij aan het hoofd en de spreker was eener bezending uit de Societyts vergadering der Doopsgezinden in Noord-Holland en der Friesche Doopsgezinden aldaar, alsmede van de toen nog bestaande gemeentens der oude Vlamingen, om zijne Hoogheid in 1747 met het stadhouderschap geluk te wenschen. Hij was gewoon vele aanteekeningen te maken, vormde vele plannen tot uitgebreide werken, doch het kwam tot geen uitwerking. Men vindt van hem in de Godgeleerde Vermaaklijkheden van den geleerden Marten Schagen, het een en | |
[pagina 628]
| |
ander door hem met de voorletters. van zijn naam A.L. onderteekend. Met Schagen en Jan Rogge, leeraar in de Friesche Doopsgezinde gemeente te Zaandam, nam hij deel aan de vertaling der Werken van den Joodschen Geschiedschrijver Josephus, naar de Grieksche uitgave van den hoogleeraar Haverkamp, en teekende de kaart van het H. Land in den druk van 1732. Ook vervaardigde hij de kaarten in de Verklaaring des Bijbels van de Engelsche Godgeleerden bij Tirion en Loveringh 1740, en vervolgens een Kort begrip der Heilige Aardrijksbeschrijving met kaartjes, die hij deed plaatsen achter de Schriftuurlijke Historie van Wats. In de Vad. Letteroef. D. II. vindt men zijne Beschrijving der Uitgestrektheid van Palestina, in lengte en breedte opgemaakt uit Ptolemeus, Josephus, Eusebius, Hieronimus, Antonini Itinerarium en het Itinerarium Hierosolymitanum. Hij spoorde Thomas Wopkens, leeraar der Doopsgezinden te Harlingen aan, tot eene nieuwe overzetting der Kerkelijke Geschiedenis van Eusebius, met aanbod van alle mogelijke hulp, en toen deze later van dien arbeid afzag, volvoerde hem Abraham Arent van der Mersch, toen leeraar der Remonstranten te Hazerswoude, vervolgens hoogleeraar aan de kweekschool dier gezindheid te Amsterdam, onder gedurige briefwisseling met Loosjes. Van zijne leerredenen ziet er slechts één De gezegende Nagedachtenis des Regtvaardigen, bij het overlijden van zijn ambtgenoot Klaas Jacobsz. Nen, (Westzaand. 1755), het licht. Zijne kennis en verkeering met den geschiedschrijver J. Wagenaar, die meerendeels de stukken voor den Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, bij Tirion uitgegeven, vervaardigde, en zijne gemeenzaamheid met dezen, was oorzaak dat men hem met de beschrijving van Holland tot de Zaan en Zaanlandsche dorpen gevorderd, berigten vroeg, die hij ook gaf, gelijk Wagenaar (D. VIII. bl. 345) erkende. Deze berigten gaven hem aanleiding tot het opstellen van eene Beschrijving van de Zaanlandsche dorpen, Oostzaan, Oostzaandam, Westzaan, Westzaandam, Koog, Zaandijk, Wormerveer, Westknollendam en Nauwerna, na zijn dood (Haarl 1794) met aanteekeningen, platen en eene kaart, door zijn zoon Petrus Loosjes, in het licht gegeven. Tweemaal is hij gehuwd geweest. Eerst aan Guurtje Klaas Visscher, bij welke hij eene dochter Marritje Loosjes verwekte, die gehuwd doch kinderloos gestorven is, een zoon, Cornelis Loosjes, predikant bij de Doopsgezinden te Goudr, Oostzaandam en eindelijk te Haarlem, waar hij den 5den Januarij 1792 overleed. Voor de tweede maal nam hij ten huwelijk Trijntje Lourens Louwen, die hem overleefde en twee kinderen schonk, Lourens en Petrus Loosjes. Zie zijn Levensberigt voor de Zaanl. Dorpen; Abcoude, Vierde Aanh. bl. 62. |
|