Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 548]
| |
zeer jong in Frankrijk, en trad op veertienjarigen leeftijd in krijgsdienst, waarin hij zich echter weinig onderscheidde. Na het beleg van Toulon, waar Napoleon het bevel over de artillerij voerde, liet deze hem tot sous-luitenant benoemen en verbond hem, in betrekking van adjudant aan den staf van het leger der Alpen. Kort daarop werd hij luitenant bij eene compagnie kanonniers, en adjudant, doch slechts met den rang van luitenant, van zijn broeder, toen deze het bevel over het leger der Alpen voerde. Als zoodanig nam hij deel aan het gevecht te Vallegio en het beleg van Mantua. Na den slag van Castiglione, waarbij hij niet tegenwoordig was, wijl zijn broeder hem eene zending naar Parijs had toevertrouwd, benoemde hem het Directoire tot kapitein. Bij het leger in Italië wedergekeerd, deelde hij in de lauweren te Brenta, Caldiero, Rivoli en vooral te Arcole verworven, werd door zijn broeder wederom naar het Directoire gezonden om het de tijding van het sluiten van de vrede van Campo-Formio te brengen, en was bij de expeditie naar Egypte. Toen Napoleon naar Syrie trok, zond hij Lodewijk naar Frankrijk om het gouvernement naauwkeurig met den toestand der Oostersche zaken bekend te maken en de door het leger veroverde vaandels aan te bieden. Na een gevaarlijken togt van twee maanden kwam hij te Porto-Vecchio op Corsica aan. Toen hij gereed was om wederom met de door het Directoire toegestane hulp te vertrekken, landde Napoleon te Frejus en deze benoemde hem kort na zijne aanstelling tot Consul der Republiek, tot kolonel van het vijfde regement dragonders waarbij hij reeds bij zijn vertrek uit Egypte als escadrons-chef was aangesteld. Kort daarna reisde hij, met toestemming van zijn broeder, in Pruissen en Oostenrijk, begaf zich naar Spanje en van daar wedergekeerd trad hij tegen den 3 of 4 Januarij 1802, tegen zijn zin, in den echt met de prinses Hortense Eugènie de Beauharnais, den 10 April 1783 geboren, dochter van de keizerin Josephine en Alexander burggraaf de Beauharnais. Gedurende de jaren 1802, 1803, 1804 was Lodewijk bijna onafgebroken bij zijn regiment of gebruikte de minerale wateren. In 1804 werd hij tot brigade-generaal en vervolgens tot divisie-generaal benoemd en in 1805 had hij het bevel over de reserve van het leger tot verovering van Engeland bestemd. Toen Napoleon zijne wapenen tegen Oostenrijk wendde, kreeg hij gedurende diens afwezigheid het bevel over het garnizoen te Parijs, en toen de Engelschen en Pruissen Holland en het Noorden van Frankrijk bedreigden, werd hem door Napoleon het vormen van het leger van het Noorden toevertrouwd. In Junij 1806 was Lodewijk connétabel van Frankrijk en kolonel-generaal der karabiniers, toen een Hollandsch gezantschap hem het koningschap kwam aanbieden. | |
[pagina 549]
| |
Hij aanvaarde, meer nog op bevel van zijn broeder, dan uit eigen vrije keus, deze gewigtige betrekking, en toen hij in zijn rijk zijn intogt deed, werd hij met koelheid ontvangen. De vrees, dat hij, het voetspoor zijns broeders drukkende, onze regten zou verkrachten, onze ambten aan vreemdelingen schenken en zich alzoo, en op meerdere wijze, weinig aan onze grondwet, de laatste borstwering tegen het geweld, zou bekreunen, benaauwde aller harten. Tot ons geluk geschiedde dit echter niet. Lodewijk gevoelde welligt zelf het onregt den Nederlanderen aangedaan, of was aanvankelijk uit staatkunde en vervolgens uit achting en genegenheid, zachter en regtvaardiger dan de Nederlanders konden verwachten. Doch zijn ongestadigheid van karakter en veranderlijkheid in vele dingen, die van hem afhingen, streden te zeer met den aard der Nederlanders, om hen die achting voor hem in te boezemen, welke een regent bezitten moet. Zijne verkwistende levenswijze en besturing van 's lands inkomsten, gevoegd bij het onderhoud van legers en vloten, deden eene steeds toenemende schaarschheid in 's rijks kasse ontstaan, die niet dan door buitengewone middelen weg te nemen was. Want, hoezeer buiten zijne schuld, vele bronnen van inwendigen voorspoed gestopt waren, en Nederland, toen Holland, verarmd was, werkten toch het onderhoud eener vrij talrijke, kostbaar gekleede en rijk bezoldigde lijfwacht, gevoegd bij den aankoop van landgoederen, 's konings verhuizing uit den Haag naar Utrecht en van daar weder naar Amsterdam, met al de aanmerkelijke sommen, die tot schadeloosstelling aan de ambtenaren, tot het koopen en in orde brengen van groote huizen voor bureaux moesten besteed worden, mede tot de verachterde rentebetaling der schuld en der vorderingen van aannemers van het onderhoud van 's rijks werken. Hij regeerde echter volkomen volgens de door hem aangenomen grondwet, gaf alle hooge en lage regeringsposten aan ingezetenen en verwijderde zelfs van tijd tot tijd, de door hem medegebragte Franschen uit zijn persoonlijke dienst. Dit laatste bewees vooral zijne toenemende zucht voor de Hollandsche natie, welke ook in zijne overige daden doorblonk, ofschoon hij te zeer van Napoleon afhing, om in hare voornaamste aangelegendheden vrijmagtiglijk te kunnen voorzien. Over vrede en oorlog besliste Frankrijk voor ons en vele Duitsche staten als voor zich zelf. Daar hij niet vrijmagtig met de overige voorsten van Europa handelen kon, is er van zijne daden naar buiten weinig te zeggen. Wat zijn gedrag binnen 's lands betreft, bezat hij in voorkomen en woorden eene beschaafdheid aan zijn rang voegende. Vriendelijkheid en welwillendheid maakten hem beminnelijk bij allen die hem naderden. Volkomene onpartijdigheid tusschen de voormaals gewoed hebbende partijschappen in het oog te houden, viel hem als buitenlander | |
[pagina 550]
| |
ligt; maar dit en de aanstelling tot ambten van verschillend denkende personen, bewezen, dat hij aan geen hunner eenigen voorrang toekende en de natie tot eenheid zocht te leiden. Hij beschermde de Hollandsche taal, rigtte het Hollandsch Instituut op, moedigde het fabriekwezen en de kunst door jaarlijksche tentoonstellingen aan. De sluiting onzer havens, door Napoleon zoo ernstig begeerd, geschiedde niet zoo striktelijk, of er bleef den koopman nog eenige ruimte tot invoer van allerlei waren over, hetwelk wel niet algemeen, maar aan toch enkelen welvaart aanbragt. Hij voerde de zoo gevreesde conscriptie niet in en eerbiedigde 's rijks schulden. Menschenliefde en medelijden waren voor zijn hart geen vreemde aandoeningen. In Leyden's ramp en Gelderland's watersnood schitterden zij heerlijk en zij schonken hem, niettegenstaande zijne vreemdelingschap en dwalingen, de liefde van Hollands volk. Het gemis van koophandel en zeevaart, uit den voortdurenden oorlog met Engeland spruitende, werd door niemand op zijne rekening gesteld; voor de binnenlandsche goede inrigtingen was men hem erkentelijk en zijne aan den dag gelegde zucht voor zijner onderdanen welzijn, maakte hem eindelijk der natie in dier mate aangenaam, dat het algemeen oordeel hem verre boven de overige leden van de familie Bonaparte stelde, en ware hij minder verkwistend geweest, dezen koning boven elken anderen vreemdeling zou geschat hebben. In het laatst van 1809 werd hij naar Parijs ontboden, om het huwelijk zijns broeders met Maria Louisa bij te wonen, en om, gelijk later bleek, tot straf zijner slapheid in het beletten van den koophandel met Engeland, een gedeelte van zijn grondgebied te verliezen en toe te stemmen in de bewaking onzer kusten door Fransche tolbedienden. Lang schijnt Lodewijk zich hiertegen verzet te hebben, want eerst den 16den van lentemaand 1810, werd het tractaat tusschen hem en Napoleon geteekend, dat den afstand van Zeeland, Brabant en een gedeelte van Gelderland, het in soldij nemen en toelaten van 6000 Fransche krijgslieden, in de havens en langs de kusten, het in dienst stellen van 115 groote en kleine oorlogschepen, gereed om binnen vier maanden in zee te steken, benevens meerdere moeijelijk te vervullen bedingen inhield; doch waartegen de keizer der Franschen aan den koning de onschendbaarheid van het Hollandsche rijk verzekerde. Toen in zomermaand van ditzelfde jaar eene sterke krijgsmagt Holland inrukte en zelfs de hoofdstad bedreigde, deed Lodewijk, verontwaardigd over de trouwloosheid van zijn broeder, en bewust dat tegen hem geen traktaten meer golden en alle beroep op geslotene verdragen nutteloos was, ten behoeve van zijn oudsten zoon, afstand van den troon, verliet Holland, na de publieke schuld met negentig | |
[pagina 551]
| |
millioen vermeerderd te hebben, en begaf zich naar Toeplitz in Oostenrijk, en noemde zich voortaan Graaf van St. Leu. Van Toeplitz begaf hij zich naar Grätz en sloeg alle uitnoodigingen om naar Frankrijk weder te keeren af. In 1813 begaf hij zich naar Zwitserland, en het volgende jaar naar Parijs, van waar hij, toen de verbondene mogendheden Parijs naderden, de keizerin naar Blois volgde, en zich vervolgens naar Zwitserland begaf en van daar naar Rome, vervolgens naar Florence, waar hij 25 Julij 1846 stierf. In de jaren zijner afzondering verloochende zich zijne belangstelling in Holland en de Hollanders niet, getuigen de Hollanders, die hem daar bezochten. Lodewijk was schrijver en dichter. Zijne werken getuigen van een gevoelig hart, dat zich ongekunsteld uitte. Men heeft van hem, behalve later te Florence uitgegevene werken: Documents historiques et réflexions sur le gouvernement de la Hollande, 3 T. Paris, 1820, in het Ned. overgezet; Marie ou les peines de l'amour, 2 vol., later herdrukt onder den titel van Marie ou les Hollandaises, ook in het Ned. vert. Réponse à Sir Walter Scott, sur son histoire de Napoleon, Florence, 1831. Uit zijn huwelijk met Hortense, den 3den October 1837 gestorven, zijn geboren: Napoleon Charles, kroonprins van Holland, gestorven 5 Maart 1807 te 's Hage; Napoleon Louis, groothertog van Berg en Kleef, geboren te Parijs den 11den October 1804, gestorven den 17den 1831 te Forli. Hij had getrouwd Charlotte, dochter van Joseph Bonaparte, gestorven in 1837; Napoleon Louis Charles, geboren te Parijs den 8sten April 1808, die thans de Fransche keizerskroon draagt. Hij is meermalen afgebeeld, zoo te voet als te paard en en medaillon.
Zie Pautet, Nouveau Manuel compl. du Blason, p. 138; Biogr. Univ. o.h.w.F.C. Schlosser, Algem. Gesch. D. XVIII, bl. 29, 66, 108, 113, 150, 168-170; K.F. Becker, Algem. Gesch. D. IV. bl. 56, 75, 191, 193, 232; Napoleon III, zijn leven en lotverwiss. tot op den tegenw. tijd. Naar het Hgd. van R. Gottschall, Rott. 1859; Docum. Hist. et Réfiex. etc. Aanm. op de Geschiedk. Gedenkst. D. IV. 1820. 8o. La Cour de Hollande sous le règne de Louis Bonaparte, par un Audit. Paris, 1823, ook in het Ned. overgezet, Amst. 1823, 4 st. 8o. Etiq. du Palais-Royal d'Hollande; De Monarch. Reger. van Holl. onder de Reger. van Lodewijk, Amst. 1823. 8o. Bilderdijk, Vad. Gesch. D. XII. Baron Krayenhoff, Bijdr. tot de Vad. Gesch. van de belangr. jaren 1799-1809 en 1810, Nijm. 1831, 2 d.W.P Roëll, Verslag van het gebeurde te Parijs bij het verblijf van den Kon van Holl. ald. Amst. 1837. 8o. J.H. van der Palm, Gedenks. van Ned. Herst. 1816; H. Bosscha, Gesch. der Ned. Staatsomw. Amst. 1814 (Inl.) A.J. Lastdrager, Gedenks. der Verl. en Herst. van Ned. in den jare 1813, Amst. 1817, 2 d.G.W. Chad, Verh. der jongstl. Omwent. in Holl. 's Hage en Rott. 1815, bl. 4-6. G.J. | |
[pagina 552]
| |
Pijman, Bijdr. tot de voorn. Gebeurt. voorgev in de Repub. der Vereen. Ned. sedert het jaar 1798 tot en met 1807. Utr. 1826. 8o. Gedenks. van de Kon. Orde der Unie voor de jaren 1807, 1808, 1809, Amst. 1810. J. Konijnenburg, Nation. Gedenkb. der hern. Ned. Unie van den jare 1813, 's Hage, 1816. De Rocca, Mém. sur la Guerre des Français en Espagne, suivi de la Campagne de Walcheren et d'Anvers en 1809, Paris, 1817. De landing der Eng. in Zeel. door J. van Dijkshoorn, Vliss. 1809. S. van der Hoek, Geschiedk. Verh. van de Land. en Inval der Engels. in Zeel. Haarl. 1810. 2 d. Levensbijz. van de Luit. Gen. C.R.T. Krayenhoff, Nijm. 1844. J. van Lennep, Leven van D.J. van Lennep; Bilderdijk, Siegenbeek en Roemer, Leydens ramp, 12 Jan. 1807. L.E. Bosch, Lodewijk (Napoleon) in Utr. in Utr. Volks-Alm. 1858, bl. 1. Verzam. van Opschr. en divisen geplaatst zoo voor de eerepoorten als op onders. plaatsen binnen Bergen-op-Zoom, bij gelegenheid van het verblijf van Z.M. Lodewijk Napoleon van den 30 van Grasm. tot den 4 ean Bloeim. 1809, Berg-op-Zoom, 1809. Wap, Reis naar Rome, T. I. bl. 226 volgg Aant. bl. LV volgg. Bilderdijk, Aan den Koning, 's Hage, 1807. Najaarsblad. D. I. bl. 67, D. II. bl. 57, 123. Rotsgalm. D. I. bl. 60. Vad. Uitboez. (Opdracht) Treursp. III. (Opdracht). Mengel. D. IV. bl. 150. 's Konings komst tot den Throon, Amst. 1809. Nav. D. IV. bl. 70, 367, Bijbl. 1855, LX, D. VII. bl. 254, 256, 358. Muller, Cat. van Portr. bl. 14. |
|