Z.M. hem, den 20sten Nov. 1830, tot ridder der orde van den Ned. Leeuw; werd hem door gedeputeerde Staten van de prov. Zeeland, een prachtigen gouden eeredegen met fraai gewerkte zilveren schede aangeboden, voorafgegaan door een schrijven van den gouverneur dier provincie, met de betuiging, dat men het behoud van Staats-Vlaanderen naast God, aan zijn moed en beleid te danken had, en werd hem tevens door een deputatie van het Dep. Tot Nut van het Algemeen te Doesburg, waar zijne familie woonde, uit erkentelijkheid eene prachtige gouden snuifdoos aangeboden; terwijl hij in December 1830 tot kommandant van de 9e afdeeling infanterie, en in Maart 1831 tot kolonel werd bevorderd en tevens het kommandement van Staats-Vlaanderen bleef behouden. Ook gedurende den tiendaagschen veldtogt leerde men Ledel als een veldheer kennen, waarop het vaderland trotsch kan zijn, en is door zijn beleid de toen veroverde Kapitalendam, waarop zeer veel prijs werd gesteld, ook na het herstel van den vrede, in ons bezit gebleven. Eene eervolle vermelding op de legerorde, was toen het bewijs van de bijzondere tevredenheid van Z.M.
Ledel was in den waren zin des woords soldaat, en had steeds zijn leven veil voor het welzijn en behoud van koning en vaderland; hij bezat bij een vast, opregt en braaf karakter een helder oordeel en veel taktische kennis, verloor in het midden van gevaren nimmer den moed en nimmer die bedaardheid, welke hem zoo dikwijls in den nood behulpzaam was en uit de gevaren redde. Ofschoon steeds vooruit, den vijand te gemoet of in het midden des gevechts, zoo werd hij toch nimmer gewond, en wij willen bij deze gelegenheid verhalen, hoe zonderling hij wel eens aan dergelijke gevaren is ontsnapt.
Bij gelegenheid dat men hoopte in een der gevechten tegen Dipo Negoro, dezen gevangen te zullen krijgen, en de overste Ledel zijne manschappen aanbeval den marsch te bespoedigen, riep hem een flankeur toe! ‘Ja overste, U hebt goed praten, wij zijn te voet en U te paard!’ In een oogenblik was hij van het paard en noodzaakte dezen flankeur het te bestijgen, die evenwel naauwelijks eenige minuten was voortgereden of van het paard werd afgeschoten. Geene liefhebbers meer vindende, besteeg de overste even koelbloedig zijn paard weder, en volgde met dezelfde gerustheid zijn weg.
Hij was behalve met de Milit. Willems-orde 3de klasse en de orde van den Ned. Leeuw, ook met de achtkante bronzen medaille van Java en het Metalen Kruis versierd, en telde 40 effective dienstjaren. Hij overleed den 17den Junij 1835, in den ouderdom van 56 jaren te Oostburg aan hevige bloedbrakingen, waartoe belangrijke lever- en miltvergrootingen aanleiding gaven, die èn door de Groningsche