behoorende, zijn zonder tegenspraak de meest klassieke, waarvan het plan met de meeste wijsheid is aangelegd. Een opgave zijner gedichten vindt men in de Eendragt, Veertiendaegsch Tijdschrift voor Letteren, Kunsten en Wetenschappen. De voornaamste zijn:
Bloemen mijner lente, Gent, 1839. 8o.
Het burgslot van Zomergem, Gent, 1840. 8o. vert. door Octave de le Pierre (Le Châtelain de Zomergem), Brugge, 1841.
De Zinnelooze, Gent, 1842. 8o.
De drie Zustersteden, Vaderlandsche Trilogie, Gent..... Julij 1846.
Gedichten, m. Leven d. Heremans, Gent, 1856. m. p. 8o.
Men vindt ook gedichten van hem in de Jaarboekjes van zijnen tijd, in de Vlaemsche Rederyker en elders.
Zie zijn leven door Heremans vóór de uitgave zijner Gedichten 1856; De Eendr. Veertiend. Tijdschr. voor Lett. Kunst. en Wetensch. 1847; Siegenbeek, in Hand. v.d. Jaarl. Verg. der Maatsch. van Ned. Lett. 1847; Ch. Ledegancks dood, (Gent, 1847) uit de Eendr. onz. Mess. d. Scienc. Hist. 1847. p. 272, 1848. p. 415; Snellaert, Schets eener Geschied. der Ned. Lett. bl. 222; Bijdr. tot de Gaz. van Gend, 1839. bl. 84; Schotel, Tollens en zijn Tijd, bl. 167; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. D. II. bl. 547, Bijv. 1853-1857. bl. 32; Cat. C.P.E. Robidé v.d. Aa, bl. 142; Cat. van Voorst, T. III. bl. 96, Cat. Willems, D. II. bl. 113, 114.