poort genaderd waren, terug en herstelde op eene krachtdadige wijze den vrede.
Op den 29sten November 1813 was bij het die, op eene regelmatige wijze, de overgave der stad aan de voorhoede van het geallieerde leger bewerkte; hij bragt de eerste kozakken binnen en rukte dadelijk met vijf derzelven de Tolsteegpoort uit, om de Fransche troepen te achterhalen, met zulk een gelukkig gevolg, dat hij weldra twaalf man der arrière garde van Molitor gevankelijk binnengebragt.
Verder was hij, zoo lang de sterke doortogt der geallieerde troepen duurde, der stedelijke regering van Utrecht ijverig behulpzaam in het bewijzen van vele diensten, waartoe hem zijne militaire bekwaamheden zoo uitstekend in staat stelden.
De Heer J. van den Velden, destijds President der provisioneele regering te Utrecht, deed hem van stadswege eene schriftelijke verklaring toekomen, zijne bewezene diensten vermeldende, waardoor hij zich regtmatige aanspraak op de erkentenis van Utrechts ingezetenen verworven had.
Later weder in dienst getreden zijnde, was Kuytenbrouwer, als Luitenant-Kolonel van het 4de Bataillon Artillerie Nationale Militie te Amersfoort in garnizoen liggende, ten jare 1823, de Heeren Prof. G. Moll en Dr. A. van Beek behulpzaam in de proefnemingen aangaande de snelheid van het geluid, met vergunning van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, Grootmeester der Artillerie, op de Amersfoortsche heide genomen.
Aan den verlichten ijver en het beleid van alle de officieren en onder-officieren van dit voortreffelijk korps, die met elkander wedijverden, om dezen kleinen wetenschappelijken veldtogt wel te doen gelukken en voor de proefnemers zoo aangenaam en gemakkelijk mogelijk te maken, heeft men voornamelijk den gunstigen afloop dezer moeijelijke en omslagtige proefnemingen te danken, die door buitenlandsche geleerden, bijna eenparig, als de beste en meest naaukeurige van alle de tot hiertoe genomene beschouwd worden.
Het provinciaal Utrechtsche genootschap van kunsten en wetenschappen, hulde doende aan den ijver en de verdiensten van den Heere Kuytenbrouwer benoemde hem, gedurende deze bemoeijingen, tot deszelfs medelid.
Kuytenbrouwer beoefende ook de schilderkunst en gaf daarvan voortreffelijke blijken op onze vaderlandsche tentoonstellingen, vooral legde hij zich op het landschap, dat hij met met beelden, paarden, runderen en schepen stoffeerde, toe. Op de Antwerpsche expositie zag men o.a. van hem eenige gekoppelde paarden van onderscheidene rassen, een hooibouw in Holland en een Geldersch landschap. De koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, droeg hem in 1822 het lidmaatschap op.