[Pieter de Kwarebbe]
KWAREBBE (Pieter de) of Quaderebbe, in de thesauriers rekeningen der stad Dordrecht, Quaderewe genoemd, ridder, Heer van Berchem, gehuwd met Johanna Tseeraerts, dochter van Jacob Tseeraerts, drost van Breda. Hij was in 1562 schout van Leuven, volgde in 1568, als Stad- en Slotvoogd van Breda den Heer van Schouwenberg op, en werd in 1572 als zoodanig opgevolgd door Adriaan d'Etournel, Heer van St. Remy.
Even na het vertrek van Bossu uit de omstreken van Dordrecht (1572) zond hem de Hertog van Alva met Jean Baptist de Tassis, Spaansch Ingenieur, en bezorger van krijgs- en levensmiddelen naar die stad, om hem (Bossu) die Alva meende, dat zich nog aldaar bevond, den noodigen onderstand te bezorgen, Dordrecht bij haren pligt te houden, en, bij een onverhoedschen aanval der Watergeuzen, die tot in de nabuurschap genaderd waren, de rivieren onveilig maakten, den handel belemmerden en de omliggende plaatsen verwoestten, te verdedigen. Zij namen waarschijnlijk hun intrek bij ‘Arendt Henricksz. waert in de dry Coninghen’, ten minste de regering betaalde, na beider vertrek uit Dordrecht, de schuld van 90 p. St. 10 s., die zij gemaakt hadden. Tegen de zin van de Tassis en Kwarebbe, zond de Regering van Dordrecht, die reeds tot de partij van Willem I overhelde, onder geleide van oorlogschepen, een goede hoeveelheid graan naar Gouda, welke stad zich met haar kasteel aan Adriaan van Swieten overgeleverd en gebrek aan mondkost had. Nadat de watergeuzen zich meester van de stad hadden gemaakt, werd hem het huis van Mr. Adriaan van Blijenborgh, tot gevangenis aangewezen. Vervolgens werd hij naar het kasteel van Buren, den 10den van Hooimaand 1572, door den prins van Oranje met last ingenomen, gevoerd, en stierf daar na een langdurige gevangenisschap, en is niet gelijk de Tasses wil, naar Gorkum vervoerd.
Zie J.E. de Tassis, Comment. de tumult. Belgis. sui temp. Llb. VIII Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. p. II. p. 697, T. II. P. II. p. 148, 149, 150, 697; te Water. Verb. en Smeekschr. der Edelen, D. IV. bl. 454; van Goor, Besehr. van Breda, bl. 64; Hooft, Ned. Hist. bl. 254; Barenth,