van eenen Lücke en Ullmann, met wie hij, bij hun bezoek in ons land, meer dan eenen in onderscheidene opzigten belangrijke avond doorbragt. In de uitlegging van het N. Testament, volgde hij met zelfstandigheid den weg door Winer geopend, waarop zijn leermeester van Hengel hem gewezen had. Hij zocht en wist hierbij even zeer het gebrek te vermijden, bij de Duitschers onder den naam van Silbensteckerei bekend, als die zoogenaamde pneumatische interpretatie, welke, met versmading van de vaste en altoos geldende regelen der hermenentiek, in den geest des H. Schrijvers meent in te dringen, en overal een dieperen zin uit hunne woorden zoekt te delven.
In het dagelijksch verkeer was Koopmans gewoon, de meest gemeenzame gesprekken door diepgaande opmerkingen interessant en leerzaam te maken; dagelijks teekende hij op, wat er rondom en in hem omging. Groot is dan ook de menigte papieren door hem voor zijne collegiën volgeschreven, talrijk zijn de losse aanteekeningen zoowel als de uitgewerkte opstellen, die de uitgebreidheid van zijn lectuur en vruchtbaarheid van zijnen geest bewijzen. 't Moet echter verwondering wekken, dat hij, bij zoo groote gaven en rijke kennis, ja bij zulk eene sterke behoefte om te produceren, niet door geschriften in druk uitgegeven, de wetenschap, gelijk men gewoon is te zeggen, gediend heeft. Hij vond genoegen in 't wisselen van denkbeelden, met mannen, in wier vriendschap hij zich mogt verheugen, of die hem hunne uitgegevene werken toezonden, en toen Dr. Doedes in de Jaarboeken van Wetenschappetijke Theologie zijne exegetische Studiën over 1 Petr. III:181-IV:6 had bekend gemaakt, voelde hij zich opgewekt in een uitvoerig schrijven zijne opmerkingen ter verklaring van dat zoo moeijelijk gedeelte der H. Schrift, hem ter toetsing aan te bieden. De genoemde geleerde verheugde zich over dit bewijs van belangstelling in zijnen arbeid, en verzocht en verkreeg de gereede vergunning om dat schrijven eenigzins veranderd en vermeerderd in eene nalezing op zijn werk, in de Jaarboeken op te nemen. Behalve deze zijn er nog andere opstellen en beoordeelingen, van welke sommige zijn naam dragen, anderen, schoon ongeteekend, echter later als van hem afkomstig bekend zijn geworden.
Hij stierf na eene langdurige kwijning den 4den Maart 1849, en werd vier dagen later door de kweekelingen van het Seminarie, benevens twee der theologische studenten van het Athenaeum naar de Westerkerk ten grave gebragt, bij welke gelegenheid zijn ambtgenoot S. Muller en de predikant W. Broes, treffende aanspraken hielden.
Behalve de in den tekst vermelde dissertaties en oraties vind ik nog van hem vermeld: Dr. W. Cnoop Koopmans en Mr. Hugo Beyerman, Algemeen Stemregt behoudens