| |
[Rinse Klaasses Koopmans]
KOOPMANS (Rinse Klaasses) of gelijk hij zich meestal schreef, Rinse Koopmans, werd den 6den Maart 1770 te Grouw in Friesland geboren. Zijn vader, Klaas Koopmans, koopman in boter, eerst liefde-prediker of vermaner te Grouw, later vast leeraar bij de Doopsgezinden te Leeuwarden, was een ernstig, kundig en werkzaam man, die zich zelven zonder geleerd onderwijs, allengskens tot een waardig en geacht leeraar had gevormd. Zijne moeder Jikke de Vries overleed bij zijne geboorte. Toen zijn vader hertrouwd was, bezocht hij meermalen zijne grootouders, ernstige lieden van den ouden stempel, van wie hij het oude Friesch, dat zij meestal spraken, hoorde en leerde. Reeds vroeg werd hij in de Fransche, Engelsche, Duitsche en door den toen niet onvermaarden Valentijn Slothouwer in de oude talen onderwezen. Virgilius en vooral Horatius waren spoedig zijne lievelingsdichters en gedurende zijn geheele leven bleef hij zich in de Latijnsche en Grieksche letteren eerst met zijne vrienden, daarna met zijnen zoon en leerlingen oefenen. Van zijne jeugd af voor de predikdienst bestemd, bezocht hij de kweekschool voor leeraars der Doopsgezinden en het seminarie te Amsterdam, waar hij de scholen van Wijttenbach, van Swinden, Walraven, Hesselink, van Hemert en Konynenburg bezocht en welhaast met zijne vrienden Matthijs, Siegenbeek en Abraham de Vries onder de voortreffelijkste leerlingen eene eerste plaats innam. Na tot de predikdienst bevorderd te zijn, werd hij eerst predikant te Blokzijl, vervolgens te Dokkum, en eindelijk te Amsterdam waar hij den 14den Februarij 1796 zijne bediening aanvaardde en haar tot in 1814 met
voorbeeldelooze trouw en naauwgezetheid vervulde, terwijl hij als kerkelijk redenaar, herder, bezoeker en trooster van kranken en ongelukkigen grooten lof en dankbaarheid inoogstte. Koopmans' buitengemeene kennis, uitgegevene schriften en vooral zijne bekroonde verhandeling bij Teylers godgeleerd genootschap trokken de opmerkzaamheid van curatoren der doopsgezinde kweekschool tot zich, en niemand verwonderde zich toen deze hem, den 24sten Julij 1812,
| |
| |
tot opvolger van Hesseling benoemden. Vergeefs wachtte men echter op de vereischte goedkeuring van den Franschen keizer en het was eerst na de omwenteling dat Koopmans als predikant ontslagen werd en het professoraat den 8sten Junij 1814 aanvaardde met eene Oratio pro tuenda doctrinae revelatae auctoritate divina adversus eos qui, dum rationem humanam, doctrinaeque Evangelicae praestantiam et Jesu Christi sapientiam moresque laudibus extollunt, ipsam revelationem atque inprimis Jesu Christi auctoritatem divinam subvertunt. Als hoogleeraar (wij gebruiken de woorden van den doopsgezinden hoogleeraar S. Muller) ‘wilde hij voor zijne kweekelingen niet enkel een leidsman zijn op de baan der letteren, maar een vaderlijk raadgever en vriend; hij zocht hen niet alleen tot kundige en onbekrompen godgeleerden, maar tot ijverige en ootmoedige verkondigers van het Evangelie te vormen; hij behandelde en beschouwde hen als zijn gezin, als zijne eigene kinderen, wier welzijn hem innig ter harte ging, voor wie hij zijne beste oogenblikken besteedde, en voor wie hij veel meer was en deed dan waartoe zijn post hem verpligtte.’ Jeronimo de Vries noemt hem ‘meer toegevend, meer schikkelijk, meer buigzaam en als in het midden tusschen de gevoelens van Hesselink en anderen.’ ‘Zijn spreuk was,’ (zoo gaat deze voort, ‘(μϕδὲν ‘αγαν) niets buiten mate; en dit vasthoudende, zocht hij in de godgeleerde geschillen, dat midden van overeenstemming, hetwelk zoo geheel met zijn doel, ziel en wezen ineenvloeide. Hij behoorde\ in den eigenlijken zin tot diegenen welke men eclectici gewoon is te noemen. Uit dit standpunt der
liefde zag hij alles rondom zich. Zoo las, zoo beoordeelde hij alles, en mistrouwde niemand meer dan zich zelven. Dit bragt hem echter niet tot onvastheid of gebrek aan eenheid in zijne denkbeelden; neen, Koopmans was gelijk aan zich zelven, vast van leer en beginselen; zuiver en regelmatig in zijne gevoelens. Daarom ontwikkelde hij voor zijne leerlingen met edele onpartijdigheid de gevoelens van anderen; gaf voor- en tegengronden even naauwkeurig op, waarschuwde hen, om in de woorden van geenen meester te zweeren, wèl te wikken. niet te kiezen, dan nadat alles regt critisch, op de oude Hollandsche erntfeste wijze, met eene geleerdheid en gematigdheid als die, aan welker hoofd een de Groot stond, onderzocht was; dan mogt men eerst oordeelen, nooit veroordeelen. Hij waarschuwde hen inzonderheid voor ligtvaardigheid, veel omhaling, overspanning en had daarom minder op met de meeste Duitsche schriften; waarvan hij de beste las, zonder den ganschen stroom van zoo veel en zoo velerlei te kunnen of te willen verzwelgen.’
Dan Koopmans had niet alleen den roem van een voortreffelijk godgeleerde en hoogleeraar, maar ook dien van smaakvol
| |
| |
schrijver. Reeds als student hield hij voorlezingen in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, nadat hij zich in een bijzondere kring van jeugdige vrienden daarop geoefend bad. In het maandwerk de Vaderlandsche Letteroefeningen van dien tijd, heeft men onder anderen eene verhandeling van hem over de stellige geboden. Zijn eerste werk dat eenigen naam maakte, was een Berigt over den Schrijver van de Geschienis van Jozef; een uitmuntend leerboek voor kinderen, door Willem van Oosterwijk Hulshoff, een jongman van zeldzame verdiensten, een vriend van Koopmans en medekweekelin aan de leerschool der Doopsgezinden te Amsterdnm, die aan de verwachting der zijnen en aan die der geleerde wereld te vroeg ontrukt werd. Naderhand deed Koopmans vele en onderscheidene verhandelingen en gafze nu eens afzonderlijk dan in Tijdschriften in het licht. Zij waren meest alle in Felix Meritis, waarvan hij een der ijverigste en geachtste leden was, gehouden. Nu eens sprak hij over Pyrrho, dan over de wonderspreuken der Stoïcynen, rakende de hartstogteloosheid, en trachtte op eene geleerde en liefderijke wijze, deze wijsgeeren van den blaam van ongevoeligheid te zuiveren. In zijn redevoering over Epicurus doet hij dezen wijsgeer regt en zuivert zijn gevoelen over het genot van de beschuldiging van lagen wellust. In dien zelfden geest is eene andere verhandeling over de zedeleer van Epicurus, met die van Zeno vergeleken, waar hij, alles in de besten vouw slaande, het voortreffelijke in beiden gadeslaat, en toch niet ophoudt het zwakke van hunne leer, bij onze meer volmaakte kennis heerlijk en luisterijk te doen afsteken. In zijne verhandeling over de Wet der
rede naar eene beschrijving van dezelve door Cicero, erkent hij het verhevene der woorden en de bedoeling van den wijsgeer; maar verlustigt zich toch om te betoogen, dat deze wet der rede, of, volgens anderen, dat zedelijk gevoel, niets anders is dan de Wet Gods, geschreven in de harten, door Paulus aan de inwoners der hoofdplaats van de heidensche wereld aangewezen. Lezenswaardig zijn ook zijne verhandelingen over de eenheid in het geschapene getoetst als bewijs voor de eenheid der oorzaak; over de wet der spaarzaamheid in de natuur; over de eindoorzaken in de stoffelijke wereld; over de waardij des menschelijken levens; over het spraakvermogen; over de geschiedenis, den aard en het doel van de scholen der Profeten, door hem, op verzoek der 3de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituat, waarvoor hij die verhandeling hield, in het Latijn overgebragt; over eene belangrijke plaats bij Tacitus; over hetgeen al of niet door de rede wegens God en onsterfelijkheid te ontdekken is, en eenige aanmerkingen over de resultaten der Profetische Rede van Kant. Veel gevoel had Koopmans vooral voor de schilderkunst en bij gelegenheid eener prijsuitdeeling in Felix Me- | |
| |
ritis in de afdeeling Teekenkunst, sprak hij over het voorregt van den goeden smaak, gemeenlijk het eigendom van de leden eener beschaafde heerschappij. Hij beoefende ook de dichtkunst blijkens zijne dichterlijke overbrenging van eenige der aardigste en belangrijkste Gedichtjes van Gijsbert Jacobs, over wien, gelijk ook over Huygens en Camphuyzen, hij verhandelingen hield. Koopmans was een uitmuntend mensch, altijd voor anderen hulpvaardig,
die aan godsdienstigen ernst christelijke opgeruimdheid paarde en als echtgenoot en vader voorbeeldig mag genoemd worden. Hij huwde den 1sten Januarij 1797 met Janke Cnoop, van Bolsward, dochter van Wopko Cnoop en van Dieuwke Brouwer van deftige ouders, beminnelijken aard en veelvuldige deugden. Zij overleed 2 Mei 1823, na hem 9 kinderen geschonken te hebben, van welke bij zijn dood 7 in leven waren. Hij stierf den 5den September 1826 op zijn buitenverblijf Bovenburen, in de nabijheid van Koudum in Friesland. De droefheid over zijn verscheiden was algemeen. Samuel Muller hield in de kerk der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam den 22sten April 1827 eene lijkrede op hem, naar aanleiding van 2 Corinthe II vs. 1-5, en Jeronimo de Vries bragt hem drie dagen later, in eene redevoering over hem in de Maatschappij Felix Meritis uitgesproken, eene regtmatige hulde.
Aan blijken van eere heeft het hem niet ontbroken. Hij was lid van Teylers Godgeleerd Genootschap, honorair lid der Maatschappij Felix Meritis, der letterkundige Genootschappen te Utrecht en te Leiden, en van de 3de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Zijne afbeelding werd door D. de Hoop vervaardigd.
Zijne uitgegeven schriften zijn:
Verhandeling over den aard, het oogmerk en bestuur der Staatspligten in Nieuwe Bijdragen tot het menschelijk geluk, Utrecht en Amsterdam bij van Paddenburg en Schalekamp 1793. D. II. St. I. bl. 23-52.
Over de Stellige Geboden in Vaderl. Letteroef. 1800. No. 3 en 4.
Gedachten bij eene kapitale voorstelling in Vaderl. Letterosfen. 1803. No. 9.
Redevoering over D.R. Kamphuizen in Vaderl. Letteroef. 1804. Mengelwerk bl. 481-498, 529-552. Afzonderlijk:
Kamphuizen als mensch en als dichter, geschetst, in twee redevoeringen gr. 8o. Amst. 1805. Ook:
Iets over den schrijver van de Geschiedenis van Joseph voor Kinderen, voor de uitgave van dit boeksken van 1796 in gr. 8o.
| |
| |
Redevoeringen en Verhandelingen, Amst. bij de Wed. G. Warnars en Zn. Ie D. 1819. IIe D. 1820.
Verhandeling rakende den natuurlijken en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeven door Teijlers Godgeleerd Genootschap D. XXI. bl. 1-224.
Hulde aan G. Hesselink, Amst. bij J.W. Yutema en Co. 1812.
De Prophetarum scholis apud Hebraeos Disputatio in Commentationibus Latinis Tertiae Classis Instituti Regii Belgici Volumine III.
Expositio Conjecturae quem fecit ad locum Taciti, Anno l. IV c. 73. S.A. Gabbema Frisiae Historicus in iisdem Commentationibus. Volumine II pag, 147-154.
Zie Hulde aan Rinse Koopmans, door Samuel Muller en Jeronimo de Vries, Amst. 1827; S. Muller, Gesch. van het onderwijs in de Theologie bij de Nederl. Doopsgez. bl. 80 volgg. D.J. van Lennep, Mem. Athen. Amst. p. 293; Blanpot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Holland enz. D. II. bl. 22, 100, 128, 130, 182; Glasius, Godgel. Nederl. Aflev. 7 bl. 301 volgg.; van Kampen, Gesch. der Ned. Letter. en Wetensch. D. III. bl. 220; Konst- en Letterb. 1826. D. II. bl. 196; Ypey en Dermout Gesch. der Ned. Herv. Kerk, D. IV. bl. 526; Kist en Royaardt Archief voor Kerk. Gesch., inzonderheid in Nederl. D. V. bl. 269; Mr. J.W. de Crane, Letter- en Geschiedk. Verzamel bl. 43; Handel. van de Jaarl. Vergad. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leijden 1827; Catal. der Maatsch. van Nederl. Letterk. D. I. bl. 236, D. II. bl. 226; Alphab. Naaml. van Boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1831 in Noord-Nederland zijn uitgekomen, bl. 318; Muller, Catal. van Portrett. |
|