[Juw Juwsma]
JUWSMA (Juw), waarschijnlijk behoorende tot het geslacht van den voorgaande, leefde op het laatst der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw. Tijdens het bestuur van den hertog van Saksen over Friesland werd hij gebannen, en was hij in 1501 met anderen overeengekomen om eenig krijgsvolk te werven en een inval in Friesland te beproeven. Deze onderneming had evenwel geene gevolgen. Later, in 1512, werd hij in de kerk te Ferwerd opgeligt en naar het blokhuis te Leeuwarden gevoerd, als beschuldigd van deelgenootschap aan eene zamenzwering ten voordeele van den graaf van Oost-Friesland. Zwaar gepijnigd, bekende hij alles, doch trok naderhand zijne bekentenis weder in. Niettegenstaande dat, werd hij nogtans op last van hertog George op den 16den November van genoemd jaar onthoofd. Hij werd met zijn lotgenoot Gerbrand Mockama in de Galileërkerk te Leeuwarden begraven.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 536; Gabbema, Verh. van Leeuw. bl. 280; Tegenw. Staat van Friesl. D. II. st. I. bl. 159; (van Heussen en van Rijn) Oudhed. van Friesl. D. II. bl. 521-527; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. 3 bl. 512, 543.