hoogte van de Maas door zeven Duinkerksche kapers overvallen. Zeer hevig en bloedig was het gevecht. Zijn schip werd door meer dan vijfhonderd kogels doorboord. Hij zelf werd in den strijd gekwetst, doch hij achtte zijne wonde niet. Met verlies van slechts vier koopvaarders ontkwam hij het. In het vaderland teruggekeerd, werd hem een gouden gedenkpenning vereerd, vertoonende aan de eene zijde het gevecht en aan den anderen kant het wapen van de admiraliteit van de Maas. Na dien tijd ging hij niet meer naar zee, en hield hij zijn verblijf te Rotterdam, waar hij den 5den Januarij 1647 overleed, volgens den een aan zijne bekomene wonden, volgens den ander aan een verraderlijk schot, hem op zekeren avond te Rotterdam, over zijne deur liggende, zoo het schijnt door een vreemdeling toegebragt. Zijne afbeelding ziet het licht. Er komt nog een andere kapitein Juynbol in de geschiedenis voor, die door de Jonge hier Marinus en elders Dirck genoemd wordt. Hij behoorde tot de vloot van Tromp, en nam deel aan den zeeslag tegen Blake in 1652. Kort voor het einde van den strijd geraakte zijn schip bij toeval in brand en vloog in de lucht, of ging met deszelfs bevelhebber en een gedeelte der bemanning te gronde. Hierover zijn de berigten niet eensluidend.
Zie Brandt, Het leven van de Ruiter, bl. 36; Wagenaar, Vad. Hist. D. XI. bl. 191, 430, D. XII. bl. 223; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewer. D. I. bl. 498, 499, D. II. St. I. bl. 78; Muller, Cat. van Portrett. bl. 145; Krvnijk van het His. Genootschap. D. V. bl. 255, D. IX. bl. 344.
EINDE VAN HET NEGENDE DEEL.